Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. inlaat:
  2. inlaten:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor inlaat (Nederlands) in het Spaans

inlaat:

inlaat [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de inlaat (toegang; entree; ingang)
    la entrada; el acceso
    • entrada [la ~] zelfstandig naamwoord
    • acceso [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor inlaat:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acceso entree; ingang; inlaat; toegang entree; hal; inrit; opgang; oprijlaan; oprit; portaal; toegang; toelating; trap; vestibule; voorportaal
entrada entree; ingang; inlaat; toegang aanbetaling; aankomst; binnenkomst; boeking; deur; entree; hal; hoofdwoord; huisdeur; inkomst; inrit; inschrijving; intocht; intrede; invaart; inval; invasie; invoer; komst; lemma; oprijlaan; oprit; plaatsing van artikel; politie-inval; portaal; schouwburgkaartje; toelating; vermelding; vestibule; voorportaal

inlaten:

inlaten werkwoord (laat in, liet in, lieten in, ingelaten)

  1. inlaten
    admitir; dejar entrar

Conjugations for inlaten:

o.t.t.
  1. laat in
  2. laat in
  3. laat in
  4. laten in
  5. laten in
  6. laten in
o.v.t.
  1. liet in
  2. liet in
  3. liet in
  4. lieten in
  5. lieten in
  6. lieten in
v.t.t.
  1. heb ingelaten
  2. hebt ingelaten
  3. heeft ingelaten
  4. hebben ingelaten
  5. hebben ingelaten
  6. hebben ingelaten
v.v.t.
  1. had ingelaten
  2. had ingelaten
  3. had ingelaten
  4. hadden ingelaten
  5. hadden ingelaten
  6. hadden ingelaten
o.t.t.t.
  1. zal inlaten
  2. zult inlaten
  3. zal inlaten
  4. zullen inlaten
  5. zullen inlaten
  6. zullen inlaten
o.v.t.t.
  1. zou inlaten
  2. zou inlaten
  3. zou inlaten
  4. zouden inlaten
  5. zouden inlaten
  6. zouden inlaten
diversen
  1. laat in!
  2. laat in!
  3. ingelaten
  4. inlatend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor inlaten:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
admitir inlaten afrekenen; beamen; bekennen; belonen; betalen; bevestigen; bezoldigen; billijken; binnen laten; binnenlaten; dokken; dulden; gedogen; goedkeuren; gunnen; gunst verlenen; honoreren; iets als lof zeggen; iets toekennen; inwilligen; laten; naarbinnen laten; nageven; onderschrijven; permitteren; salariëren; staven; toebedelen; toegang verschaffen; toekennen; toelaten; toestaan; toewijzen; tolereren; vergunnen; verlenen
dejar entrar inlaten iemand toelaten; naar binnen laten; toegang verschaffen; toelaten