Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor instigeren (Nederlands) in het Spaans
instigeren:
-
instigeren (opwekken)
-
instigeren (aanzetten tot; provoceren)
excitar; estimular; provocar; incitar; engendrar; motivar; instigar; encender; animar; desafiar; incentivar; suscitar; resucitar; avivar; espolear; caldear; incitar a-
excitar werkwoord
-
estimular werkwoord
-
provocar werkwoord
-
incitar werkwoord
-
engendrar werkwoord
-
motivar werkwoord
-
instigar werkwoord
-
encender werkwoord
-
animar werkwoord
-
desafiar werkwoord
-
incentivar werkwoord
-
suscitar werkwoord
-
resucitar werkwoord
-
avivar werkwoord
-
espolear werkwoord
-
caldear werkwoord
-
incitar a werkwoord
-
Conjugations for instigeren:
o.t.t.
- instigeer
- instigeert
- instigeert
- instigeren
- instigeren
- instigeren
o.v.t.
- instigeerde
- instigeerde
- instigeerde
- instigeerden
- instigeerden
- instigeerden
v.t.t.
- heb geïnstigeerd
- hebt geïnstigeerd
- heeft geïnstigeerd
- hebben geïnstigeerd
- hebben geïnstigeerd
- hebben geïnstigeerd
v.v.t.
- had geïnstigeerd
- had geïnstigeerd
- had geïnstigeerd
- hadden geïnstigeerd
- hadden geïnstigeerd
- hadden geïnstigeerd
o.t.t.t.
- zal instigeren
- zult instigeren
- zal instigeren
- zullen instigeren
- zullen instigeren
- zullen instigeren
o.v.t.t.
- zou instigeren
- zou instigeren
- zou instigeren
- zouden instigeren
- zouden instigeren
- zouden instigeren
en verder
- is geïnstigeerd
diversen
- instigeer!
- instigeert!
- geïnstigeerd
- instigerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze