Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. jubel:
  2. jubelen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor jubel (Nederlands) in het Spaans

jubel:

jubel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de jubel (gejuich)
    el júbilo
    • júbilo [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor jubel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
júbilo gejuich; jubel blijheid; blijmoedigheid; gein; jolijt; jool; keet; leut; lol; opgewektheid; plezier; pret; pretmakerij; vrolijkheid

Verwante woorden van "jubel":


jubelen:

jubelen werkwoord (jubel, jubelt, jubelde, jubelden, gejubeld)

  1. jubelen (juichen)
    vitorear; vociferar

Conjugations for jubelen:

o.t.t.
  1. jubel
  2. jubelt
  3. jubelt
  4. jubelen
  5. jubelen
  6. jubelen
o.v.t.
  1. jubelde
  2. jubelde
  3. jubelde
  4. jubelden
  5. jubelden
  6. jubelden
v.t.t.
  1. heb gejubeld
  2. hebt gejubeld
  3. heeft gejubeld
  4. hebben gejubeld
  5. hebben gejubeld
  6. hebben gejubeld
v.v.t.
  1. had gejubeld
  2. had gejubeld
  3. had gejubeld
  4. hadden gejubeld
  5. hadden gejubeld
  6. hadden gejubeld
o.t.t.t.
  1. zal jubelen
  2. zult jubelen
  3. zal jubelen
  4. zullen jubelen
  5. zullen jubelen
  6. zullen jubelen
o.v.t.t.
  1. zou jubelen
  2. zou jubelen
  3. zou jubelen
  4. zouden jubelen
  5. zouden jubelen
  6. zouden jubelen
diversen
  1. jubel!
  2. jubelt!
  3. gejubeld
  4. jubelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor jubelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vitorear jubelen; juichen
vociferar jubelen; juichen blaffen; blèren; brullen; bulderen; daveren; foeteren; fulmineren; gillen; huilen; janken; ketteren; krijsen; luidkeels iets verkondigen; razen; schetteren; schreeuwen; tekeergaan; tetteren; tieren; uitvaren tegen; vloeken

Verwante woorden van "jubelen":


Wiktionary: jubelen

jubelen
verb
  1. juichen

Cross Translation:
FromToVia
jubelen triunfar; jubilar jubelnlautstark Freude ausdrücken
jubelen alegrarse; regocijarse rejoice — be happy