Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. kaakje:
  2. kaak:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor kaakje (Nederlands) in het Spaans

kaakje:

kaakje [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het kaakje (biscuitje; koekje; biscuit; koek)
    el bizcocho; la galleta; el pastel
    • bizcocho [el ~] zelfstandig naamwoord
    • galleta [la ~] zelfstandig naamwoord
    • pastel [el ~] zelfstandig naamwoord
  2. het kaakje (kleine kaak; biskwietje)
    el bizcocho; la galleta
    • bizcocho [el ~] zelfstandig naamwoord
    • galleta [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor kaakje:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bizcocho biscuit; biscuitje; biskwietje; kaakje; kleine kaak; koek; koekje beschuit; cake; hoofddoek; kaak; scheepsbeschuit; tulband
galleta biscuit; biscuitje; biskwietje; kaakje; kleine kaak; koek; koekje beschuit
pastel biscuit; biscuitje; kaakje; koek; koekje gebakje; korstgebak; taartje; troel; troela; trut; vetkrijt

Verwante woorden van "kaakje":


kaakje vorm van kaak:

kaak [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de kaak (schandpaal)
    la picota
    • picota [la ~] zelfstandig naamwoord
  2. de kaak (scheepsbeschuit)
    la agalla; el bizcocho
    • agalla [la ~] zelfstandig naamwoord
    • bizcocho [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor kaak:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
agalla kaak; scheepsbeschuit gal; kieuw
bizcocho kaak; scheepsbeschuit beschuit; biscuit; biscuitje; biskwietje; cake; hoofddoek; kaakje; kleine kaak; koek; koekje; tulband
picota kaak; schandpaal

Verwante woorden van "kaak":


Verwante definities voor "kaak":

  1. bot waar je tanden en kiezen in zitten1
    • hij kreeg bij het vechten een klap tegen zijn kaak1

Wiktionary: kaak

kaak
noun
  1. het beendergestel dat de mondholte omsluit en waarin de tanden en kiezen geplaatst zijn

Cross Translation:
FromToVia
kaak mandíbula jaw — bone of the jaw
kaak mejilla joue — Partie du visage
kaak mandíbula; quijada mâchoirechacun des deux parties osseuses de la bouche dans lesquelles les dents enchâsser.