Nederlands

Uitgebreide vertaling voor knak (Nederlands) in het Spaans

knak:

knak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de knak (knik)
    el golpe; el fracaso; el recodo; la fractura; la rotura; la quebradura
    • golpe [el ~] zelfstandig naamwoord
    • fracaso [el ~] zelfstandig naamwoord
    • recodo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • fractura [la ~] zelfstandig naamwoord
    • rotura [la ~] zelfstandig naamwoord
    • quebradura [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor knak:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fracaso knak; knik afgang; blunder; echec; enormiteit; feil; fiasco; flater; flop; fout; incorrectheid; inzakking; kneusje; malaise; mislukkeling; mislukking; misschot; misser; onjuistheid; slapheid; slapte; stuklopen; vastlopen
fractura knak; knik braak; breuk; deel; fractie; fractuur; gedeelte; inbraak; kraak; part; stuk
golpe knak; knik bonk; bonkend geluid; bons; dreun; gevaarte; harde slag; hengst; hoek; hoekstoot; hort; jens; joekel; kanjer; klap; klapje; klets; kletspraat; klont; klonter; klop; knaap; knal; knoert; kokker; kokkerd; kwak; lel; loei; mep; muilpeer; opdoffer; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; pof; quatsch; schar; schok; schokkende beweging; slag; smak; stoot; strijd; tik; toegebrachte klap; veldslag
quebradura knak; knik barst; breuk; deel; fractie; gedeelte; inkeping; inkerving; keep; kerf; krak; part; scheur; stuk
recodo knak; knik bochten; buiging; draaiing; kromming; kurven
rotura knak; knik barst; breuk; deel; fractie; fractuur; gedeelte; interruptie; krak; onderbreking; openscheuring; part; scheur; stuk; verbreking

Verwante woorden van "knak":


knak vorm van knakken:

knakken werkwoord (knak, knakt, knakte, knakten, geknakt)

  1. knakken
    quebrar; quebrantar; craquear; cascar; desfigurar; abusar de; refractar; hacer pedazos; petardear

Conjugations for knakken:

o.t.t.
  1. knak
  2. knakt
  3. knakt
  4. knakken
  5. knakken
  6. knakken
o.v.t.
  1. knakte
  2. knakte
  3. knakte
  4. knakten
  5. knakten
  6. knakten
v.t.t.
  1. heb geknakt
  2. hebt geknakt
  3. heeft geknakt
  4. hebben geknakt
  5. hebben geknakt
  6. hebben geknakt
v.v.t.
  1. had geknakt
  2. had geknakt
  3. had geknakt
  4. hadden geknakt
  5. hadden geknakt
  6. hadden geknakt
o.t.t.t.
  1. zal knakken
  2. zult knakken
  3. zal knakken
  4. zullen knakken
  5. zullen knakken
  6. zullen knakken
o.v.t.t.
  1. zou knakken
  2. zou knakken
  3. zou knakken
  4. zouden knakken
  5. zouden knakken
  6. zouden knakken
en verder
  1. ben geknakt
  2. bent geknakt
  3. is geknakt
  4. zijn geknakt
  5. zijn geknakt
  6. zijn geknakt
diversen
  1. knak!
  2. knakt!
  3. geknakt
  4. knakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

knakken [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het knakken
    el romper; el quebrar; el romperse; el quebrarse; el resquebrajarse

Vertaal Matrix voor knakken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
quebrar knakken
quebrarse knakken
resquebrajarse knakken
romper knakken afbraak; inscheuren; kapotmaken; sloop; verscheuring
romperse knakken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abusar de knakken beroven; exploiteren; kapotmaken; misbruiken; moeren; mollen; ontdoen; uitbuiten
cascar knakken afkraken; afranselen; babbelen; declineren; een krakend geluid maken; huizen kraken; iemand toetakelen; ijlen; kakelen; katten; kletsen; kraken; krassen; kritiseren; kwaken; kwebbelen; kwetteren; onzin uitkramen; onzin verkopen; raaskallen; ratelen; snateren; verbuigen; vervoegen; wartaal spreken; zich krabben
craquear knakken afkraken; een krakend geluid maken; huizen kraken; katten; knarsen; kraken; kritiseren
desfigurar knakken een andere vorm geven; kapotmaken; mismaken; misvormen; moeren; mollen; verbasteren; verdraaien; verminken; vertekenen; vervormen; zich omdraaien
hacer pedazos knakken aan flarden scheuren; aan stukken breken; aan stukken slaan; aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen; breken; fijnmaken; grootspreken; hakken; in stukken breken; in stukken hakken; ingooien; inslaan; kapot scheuren; kapotbreken; kapotgooien; kapotslaan; kleinmaken; klieven; kloven; opscheppen; opsnijden; platdrukken; smashen; snoeven; splijten; splitsen; stukbreken; stukgooien; stukhakken; stukslaan; uiteensplijten; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren; verscheuren
petardear knakken knapperen; knetteren; kwakken; neerkwakken; smakken
quebrantar knakken barsten; begeven; flippen; geweld gebruiken; in elkaar slaan; kapotgaan; kapotmaken; losspringen; moeren; mollen; onklaar raken; openspringen; schofferen; stukgaan; toetakelen
quebrar knakken aan stukken breken; afbreken; barsten; begeven; beëindigen; breken; flippen; forceren; in stukken breken; ingooien; kapot gaan; kapotbreken; kapotgaan; losspringen; met opzet kapotmaken; onklaar raken; ontbinden; openspringen; opheffen; sneuvelen; stuk gaan; stukbreken; stukgaan; stukmaken; verbreken; verbrijzelen
quebrarse aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen
refractar knakken barsten; begeven; breken; flippen; kapot gaan; kapotgaan; kapotmaken; losspringen; moeren; mollen; onklaar raken; openspringen; sneuvelen; stuk gaan; stukgaan
resquebrajarse aan stukken springen; barsten; losspringen; openspringen
romper aan stukken breken; afbreken; barsten; beëindigen; binnenbreken; breken; fijnmaken; forceren; in stukken breken; ingooien; inhakken; inhouwen; kapot gaan; kapot maken; kapot scheuren; kapotbreken; kapotgaan; kapotgooien; kapotmaken; knappen; losrukken; losscheuren; losspringen; lostrekken; met opzet kapotmaken; moeren; mollen; onklaar raken; ontbinden; openspringen; opheffen; platdrukken; ruineren; slechten; slopen; sneuvelen; stuk gaan; stukbreken; stukgaan; stukgooien; stukmaken; verbreken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; vernielen; vernietigen; verpletteren; verscheuren; verwoesten
romperse aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen; doorbreken; stukspringen

Verwante woorden van "knakken":