Nederlands

Uitgebreide vertaling voor last (Nederlands) in het Spaans

last:

last [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de last (gevoelslast)
    la carga sentimental
  2. de last (inspanning; soesa; moeite)
    el empeños
  3. de last (belading; vracht; lading)
    el cargo; el peso; la carga; el cargamento
    • cargo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • peso [el ~] zelfstandig naamwoord
    • carga [la ~] zelfstandig naamwoord
    • cargamento [el ~] zelfstandig naamwoord
  4. de last (overlast; soesa; moeite; hinder)
    la molestia; la incomodidad; la molestias; el jaleo; el estorbo

Vertaal Matrix voor last:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
carga belading; lading; last; vracht bagage; belasting; bepakking; cargo; draaglast; geharrewar; inlading; inscheping; karrenvracht; lading; nettolading; uploaden; vracht; vrachtgoed
carga sentimental gevoelslast; last
cargamento belading; lading; last; vracht druk; financiële last; geharrewar; inladen; karrenvracht; scheepslading; verlading; vrachtgoed
cargo belading; lading; last; vracht aantijging; ambacht; ambt; arbeid; beschuldiging; betrekking; bezigheid; cargo; functie; inlading; inscheping; insinuatie; inspanning; karrenvracht; lading; taak; vak; verdachtmaking; vracht; vrachtgoed; werk; werkzaamheid
empeños inspanning; last; moeite; soesa inspanningen
estorbo hinder; last; moeite; overlast; soesa allegaartje; belemmering; beletsel; geharrewar; gelazer; hindernis; klip; mengelmoes; narigheid; obstakel; obstructie; samenraapsel; trammelant; verhindering
incomodidad hinder; last; moeite; overlast; soesa bedeesdheid; gegeneerdheid; geslotenheid; gêne; kwaal; misnoegen; onaangenaamheid; onbehaaglijkheid; onbehagen; ongemak; ongerief; onmin; ontevredenheid; onvrede; schroom; schuwheid; slepende ziekte; stoornis; timiditeit; verlegenheid
jaleo hinder; last; moeite; overlast; soesa drukte; gedoe; gedram; gedrang; geharrewar; geluid; getob; gezanik; gezeur; omhaal; rommelig gedoe; rumoer; toeloop; toevloed
molestia hinder; last; moeite; overlast; soesa allegaartje; bemoeilijking; beslommering; breidel; ergernis; gedonderjaag; geharrewar; gelazer; geravot; gestoei; hinder; kwaal; mengelmoes; misnoegen; narigheid; onaangenaamheid; onbehaaglijkheid; onbehagen; ongemak; ongerief; ontevredenheid; onvrede; overlast; samenraapsel; slepende ziekte; stoeierij; stoeipartij; stoornis; trammelant
molestias hinder; last; moeite; overlast; soesa gelazer; narigheden; narigheid; ongemak; ongemakken; ongerief; ongerieven; problemen; ramp; rampspoed; trammelant
peso belading; lading; last; vracht aantal kilogrammen; allegaartje; balans; bascule; druk; dwang; geharrewar; gelazer; gewicht; gewichtsklasse; mengelmoes; narigheid; omhulling; pressie; samenraapsel; trammelant; vrachtgoed; waag; waaggebouw; weegschaal; zwaarte
- lading; vracht
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
peso gewicht

Verwante woorden van "last":

  • lasten

Synoniemen voor "last":


Verwante definities voor "last":

  1. wat je stoort of belemmert1
    • in de zomer hebben we last van vliegen1
  2. waar je een vervoermiddel mee volstopt of belast1
    • de wagen moest een zware last vervoeren1
  3. wat je ergens voor moet betalen1
    • zijn vaste lasten zijn erg hoog1

Wiktionary: last


Cross Translation:
FromToVia
last carga burden — heavy load
last carga de la prueba burden of proof — duty of a party in a legal proceeding
last carga; cruz incubus — oppressive thing or person; a burden
last obligación onus — legal obligation
last carga de la prueba onus probandi — duty of a party in a legal proceeding
last esfuerzo; carga; gravamen; sarcia Beschwernisgehoben: die mit einer Angelegenheit verbundene Mühe oder Anstrengung
last carga Last Transportwesen: etwas, was sich durch sein Gewicht nach unten drückt oder zieht; auch Ladung, Fracht; was man trägt

last vorm van lassen:

lassen werkwoord (las, last, laste, lasten, gelast)

  1. lassen
    forjar; soldar
  2. lassen (aaneenlassen)
    soldar

Conjugations for lassen:

o.t.t.
  1. las
  2. last
  3. last
  4. lassen
  5. lassen
  6. lassen
o.v.t.
  1. laste
  2. laste
  3. laste
  4. lasten
  5. lasten
  6. lasten
v.t.t.
  1. heb gelast
  2. hebt gelast
  3. heeft gelast
  4. hebben gelast
  5. hebben gelast
  6. hebben gelast
v.v.t.
  1. had gelast
  2. had gelast
  3. had gelast
  4. hadden gelast
  5. hadden gelast
  6. hadden gelast
o.t.t.t.
  1. zal lassen
  2. zult lassen
  3. zal lassen
  4. zullen lassen
  5. zullen lassen
  6. zullen lassen
o.v.t.t.
  1. zou lassen
  2. zou lassen
  3. zou lassen
  4. zouden lassen
  5. zouden lassen
  6. zouden lassen
en verder
  1. is gelast
diversen
  1. las!
  2. last!
  3. gelast
  4. lassend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

lassen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de lassen (welnaden; lasnaden)
    la soldaduras; la juntas soldadas

Vertaal Matrix voor lassen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
juntas soldadas lasnaden; lassen; welnaden
soldaduras lasnaden; lassen; welnaden
soldar aanlassen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
forjar lassen
soldar aaneenlassen; lassen hardsolderen; solderen

Verwante woorden van "lassen":


Wiktionary: lassen


Cross Translation:
FromToVia
lassen soldar weld — to join materials (especially metals) by applying heat
lassen soldar souderjoindre des pièces de métal ensemble, au moyen d’une composition métallique fusible.

Verwante vertalingen van last