Nederlands

Uitgebreide vertaling voor nut (Nederlands) in het Spaans

nut:

nut [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het nut (nuttigheid)
    el interés; la utilidad; la ventaja; el provecho; el rendimiento
  2. het nut (zin; doel)
    el sentido
    • sentido [el ~] zelfstandig naamwoord
  3. het nut (waarde)
    el beneficio; la conveniencia; el rendimiento; el interés; el provecho; la utilidad

Vertaal Matrix voor nut:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beneficio nut; waarde aangekochte; aankoop; aanschaf; aanwinst; acquisitie; baat; benefiet; boodschap; gewin; hoogte van produktie; koop; oogst; opbrengst; product; productiviteit; profijt; rendement; uitkomst; voortbrengsel; winst
conveniencia nut; waarde baat; begeerlijkheid; beleefdheid; beschaafdheid; betamelijkheid; decorum; eerbaarheid; fatsoen; fatsoenlijkheid; gepastheid; geschiktheid; gevoeglijkheid; gewin; keurigheid; kiesheid; netheid; onberispelijkheid; openhartigheid; openheid; opgeruimdheid; oprechtheid; ordelijkheid; profijt; properheid; raadzaamheid; rondborstigheid; rondheid; smetteloosheid; verleidelijkheid; voegzaamheid; welgemanierdheid; wenselijkheid; winst
interés nut; nuttigheid; waarde aandacht; aandrift; aangaan; animo; belang; belangstelling; betreffen; daadkracht; energie; esprit; fascinatie; fut; geboeidheid; gewichtigheid; interesse; kracht; momentum; puf; rente; werklust; zin
provecho nut; nuttigheid; waarde baat; gewin; heil; hoogte van produktie; productiviteit; profijt; voorspoed; welzijn; winst
rendimiento nut; nuttigheid; waarde aangekochte; aankoop; aanschaf; aanwinst; acquisitie; arbeidsprestatie; baat; boodschap; doorvoer; gewin; hoogte van produktie; koop; nuttig effect; oogst; opbrengst; prestatie; product; productiviteit; profijt; rendement; uitkomst; utiliteit; voortbrengsel; werkprestatie; winst
sentido doel; nut; zin aanvoelen; betekenis; feeling; gevoel; inhoud; instinct; intuïtie; orgaan; zintuig
utilidad nut; nuttigheid; waarde baat; bruikbaarheid; gewin; hoogte van produktie; hulpprogramma; productiviteit; profijt; relevantie; utiliteit; winst
ventaja nut; nuttigheid baat; buitenkans; gewin; mazzel; meevaller; meevallertje; profijt; tref; voordeel; voordeeltje; winst
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
sentido gevoelig; gevoelvol; sentimenteel

Verwante woorden van "nut":

  • nutten

Wiktionary: nut

nut
noun
  1. baat, voordeel

Cross Translation:
FromToVia
nut provecho Nutzen — ein Vorteil, den man aus dem Gebrauch einer Sache zieht
nut propósito purpose — target
nut propósito; objeto; razón purpose — reason for doing something
nut utilidad use — usefulness
nut provecho; ventaja; interés; importancia intérêt — Ce qui importer, ce qui convient, en quelque manière que ce soit, à l’utilité, à l’avantage d’une personne ou d’une collectivité, d’un individu ou d’une personne morale, en ce qui concerner soit leur bien physique et matériel, soit leur bien

Verwante vertalingen van nut