Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. oplazeren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor oplazeren (Nederlands) in het Spaans

oplazeren:

oplazeren werkwoord (lazer op, lazert op, lazerde op, lazerden op, opgelazerd)

  1. oplazeren (ophoepelen; opdonderen; opkrassen; inrukken)

Conjugations for oplazeren:

o.t.t.
  1. lazer op
  2. lazert op
  3. lazert op
  4. lazeren op
  5. lazeren op
  6. lazeren op
o.v.t.
  1. lazerde op
  2. lazerde op
  3. lazerde op
  4. lazerden op
  5. lazerden op
  6. lazerden op
v.t.t.
  1. ben opgelazerd
  2. bent opgelazerd
  3. is opgelazerd
  4. zijn opgelazerd
  5. zijn opgelazerd
  6. zijn opgelazerd
v.v.t.
  1. was opgelazerd
  2. was opgelazerd
  3. was opgelazerd
  4. waren opgelazerd
  5. waren opgelazerd
  6. waren opgelazerd
o.t.t.t.
  1. zal oplazeren
  2. zult oplazeren
  3. zal oplazeren
  4. zullen oplazeren
  5. zullen oplazeren
  6. zullen oplazeren
o.v.t.t.
  1. zou oplazeren
  2. zou oplazeren
  3. zou oplazeren
  4. zouden oplazeren
  5. zouden oplazeren
  6. zouden oplazeren
diversen
  1. lazer op!
  2. lazert op!
  3. opgelazerd
  4. oplazerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor oplazeren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
largarse inrukken; ophoepelen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
irse a la mierda inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren
largarse inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren afreizen; de plaat poetsen; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; ervandoor gaan; gaan; heengaan; hem smeren; met de noorderzon vertrekken; naar de vijand overlopen; opbreken; opflikkeren; opkrassen; oprotten; opstappen; verdwijnen; verlaten; vertrekken; weggaan; wegreizen; wegscheren; wegtrekken; zich uit de voeten maken; zich wegscheren