Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. optrekken:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor optrekken (Nederlands) in het Spaans

optrekken:

optrekken werkwoord (trek op, trekt op, trok op, trokken op, opgetrokken)

  1. optrekken (overeindzetten; oprichten)
    erigir; establecer; erguir; incorporar
  2. optrekken (omgaan)

Conjugations for optrekken:

o.t.t.
  1. trek op
  2. trekt op
  3. trekt op
  4. trekken op
  5. trekken op
  6. trekken op
o.v.t.
  1. trok op
  2. trok op
  3. trok op
  4. trokken op
  5. trokken op
  6. trokken op
v.t.t.
  1. ben opgetrokken
  2. bent opgetrokken
  3. is opgetrokken
  4. zijn opgetrokken
  5. zijn opgetrokken
  6. zijn opgetrokken
v.v.t.
  1. was opgetrokken
  2. was opgetrokken
  3. was opgetrokken
  4. waren opgetrokken
  5. waren opgetrokken
  6. waren opgetrokken
o.t.t.t.
  1. zal optrekken
  2. zult optrekken
  3. zal optrekken
  4. zullen optrekken
  5. zullen optrekken
  6. zullen optrekken
o.v.t.t.
  1. zou optrekken
  2. zou optrekken
  3. zou optrekken
  4. zouden optrekken
  5. zouden optrekken
  6. zouden optrekken
diversen
  1. trek op!
  2. trekt op!
  3. opgetrokken
  4. optrekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

optrekken [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. optrekken (accelereren; versnellen)
    la aceleración

Vertaal Matrix voor optrekken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aceleración accelereren; optrekken; versnellen acceleratie; bespoediging; stroomversnelling; verhaasting; versnelling
incorporar bijvoegen; toevoegen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
erguir oprichten; optrekken; overeindzetten bouwen; construeren
erigir oprichten; optrekken; overeindzetten arrangeren; bouwen; construeren; iets op touw zetten; omhooggooien; opgooien; opwerpen; regelen
establecer oprichten; optrekken; overeindzetten aanstellen; arrangeren; benoemen; bepalen; bouwen; construeren; determineren; iets op touw zetten; initiëren; inrichten; installeren; instellen; invoeren; koloniseren; op gang brengen; oprichten; plaats toekennen; plaatsen; regelen; settelen; stichten; vaststellen; vestigen
incorporar oprichten; optrekken; overeindzetten absorberen; annexeren; incorporeren; inlijven; opnemen; opnemen in groter geheel; opslorpen; opslurpen; overnemen
llevarse con omgaan; optrekken
tener trato con omgaan; optrekken iets aankunnen; managen; omgang hebben met
tratar a omgaan; optrekken

Verwante definities voor "optrekken":

  1. bouwen1
    • het gebouw was opgetrokken uit klei1
  2. met hem omgaan1
    • wij zijn vroeger veel met elkaar opgetrokken1
  3. sneller gaan rijden1
    • toen ik naast hem ging rijden, trok de auto op1

Wiktionary: optrekken


Cross Translation:
FromToVia
optrekken burlarse; burla sneer — raise a corner of the upper lip slightly in scorn

Verwante vertalingen van optrekken