Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. plaats hebben:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor plaats hebben (Nederlands) in het Spaans

plaats hebben:

plaats hebben werkwoord (heb plaats, hebt plaats, had plaats, hadden plaats, plaats gehad)

  1. plaats hebben (gebeuren; plaats vinden; geschieden)
    ocurrir; pasar; tener lugar; acontecer; acaecer; darse el caso
  2. plaats hebben (voorvallen; gebeuren; voordoen; plaatsvinden; passeren)
    pasar; efectuarse; acontecer; suceder; ocurrir
  3. plaats hebben (zich voordoen; gebeuren; voorkomen)
    ocurrir; suceder; acontecer

Conjugations for plaats hebben:

o.t.t.
  1. heb plaats
  2. hebt plaats
  3. hebt plaats
  4. hebben plaats
  5. hebben plaats
  6. hebben plaats
o.v.t.
  1. had plaats
  2. had plaats
  3. had plaats
  4. hadden plaats
  5. hadden plaats
  6. hadden plaats
v.t.t.
  1. heb plaats gehad
  2. hebt plaats gehad
  3. heeft plaats gehad
  4. hebben plaats gehad
  5. hebben plaats gehad
  6. hebben plaats gehad
v.v.t.
  1. had plaats gehad
  2. had plaats gehad
  3. had plaats gehad
  4. hadden plaats gehad
  5. hadden plaats gehad
  6. hadden plaats gehad
o.t.t.t.
  1. zal plaats hebben
  2. zult plaats hebben
  3. zal plaats hebben
  4. zullen plaats hebben
  5. zullen plaats hebben
  6. zullen plaats hebben
o.v.t.t.
  1. zou plaats hebben
  2. zou plaats hebben
  3. zou plaats hebben
  4. zouden plaats hebben
  5. zouden plaats hebben
  6. zouden plaats hebben
diversen
  1. heb plaats!
  2. hebt plaats!
  3. plaats gehad
  4. plaats hebbend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor plaats hebben:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
suceder plaatsvinden
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acaecer gebeuren; geschieden; plaats hebben; plaats vinden
acontecer gebeuren; geschieden; passeren; plaats hebben; plaats vinden; plaatsvinden; voordoen; voorkomen; voorvallen; zich voordoen aan het licht komen; ontspinnen; oprijzen; plaatshebben; rijzen; verschijnen; voor de dag komen; voordoen
darse el caso gebeuren; geschieden; plaats hebben; plaats vinden
efectuarse gebeuren; passeren; plaats hebben; plaatsvinden; voordoen; voorvallen ontspinnen; oprijzen; rijzen; zich voltrekken
ocurrir gebeuren; geschieden; passeren; plaats hebben; plaats vinden; plaatsvinden; voordoen; voorkomen; voorvallen; zich voordoen aan het licht komen; ontspinnen; oprijzen; overkomen; rijzen; verschijnen; voor de dag komen; voordoen
pasar gebeuren; geschieden; passeren; plaats hebben; plaats vinden; plaatsvinden; voordoen; voorvallen aankomen; achteruitgaan; aflopen; afsluiten; bezoeken; bezwijken; dichtdoen; doodgaan; doorgeven; doorhalen; doorkomen; doorspelen; doorvertellen; erdoor komen; geld overmaken; iemand opzoeken; inhalen; instorten; kapotgaan; langsgaan; langskomen; omkomen; op visite gaan; oprijzen; overboeken; overgaan; overheen gaan; overheen trekken; overkomen; overlijden; overschrijden; overschrijven; overzenden; passeren; rijzen; rondbrieven; rondvertellen; sluiten; snel bewegen; sterven; tenondergaan; teruggaan; toedoen; toegaan; toemaken; vergaan; verlopen; verrotten; verstrijken; verteren; vervallen; voorbijgaan; voorbijkomen; voorbijlopen; voorbijrijden; wegrotten; zinken
suceder gebeuren; passeren; plaats hebben; plaatsvinden; voordoen; voorkomen; voorvallen; zich voordoen afsluiten; dichtdoen; gehoorzamen; gevolg geven aan; luisteren; navolgen; ontspinnen; oprijzen; opvolgen; overkomen; plaatshebben; rijzen; sluiten; toedoen; toemaken; volgen
tener lugar gebeuren; geschieden; plaats hebben; plaats vinden plaatshebben

Verwante vertalingen van plaats hebben