Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. rondreiken:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor rondreiken (Nederlands) in het Spaans

rondreiken:

rondreiken werkwoord (reik rond, reikt rond, reikte rond, reikten rond, rondgereikt)

  1. rondreiken (ronddelen; verdelen; uitreiken; uitdelen; rondgeven)
    distribuir; repartir; dispersar

Conjugations for rondreiken:

o.t.t.
  1. reik rond
  2. reikt rond
  3. reikt rond
  4. reiken rond
  5. reiken rond
  6. reiken rond
o.v.t.
  1. reikte rond
  2. reikte rond
  3. reikte rond
  4. reikten rond
  5. reikten rond
  6. reikten rond
v.t.t.
  1. heb rondgereikt
  2. hebt rondgereikt
  3. heeft rondgereikt
  4. hebben rondgereikt
  5. hebben rondgereikt
  6. hebben rondgereikt
v.v.t.
  1. had rondgereikt
  2. had rondgereikt
  3. had rondgereikt
  4. hadden rondgereikt
  5. hadden rondgereikt
  6. hadden rondgereikt
o.t.t.t.
  1. zal rondreiken
  2. zult rondreiken
  3. zal rondreiken
  4. zullen rondreiken
  5. zullen rondreiken
  6. zullen rondreiken
o.v.t.t.
  1. zou rondreiken
  2. zou rondreiken
  3. zou rondreiken
  4. zouden rondreiken
  5. zouden rondreiken
  6. zouden rondreiken
en verder
  1. is rondgereikt
  2. zijn rondgereikt
diversen
  1. reik rond!
  2. reikt rond!
  3. rondgereikt
  4. rondreikend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor rondreiken:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dispersar ronddelen; rondgeven; rondreiken; uitdelen; uitreiken; verdelen uit elkaar stuiven; uit elkaar vliegen; uiteenstuiven; uiteenvliegen; uitwaaieren; uitzwermen; verdrijven; verjagen; verspreiden; waaieren; wegdrijven; wegjagen; zich verspreiden
distribuir ronddelen; rondgeven; rondreiken; uitdelen; uitreiken; verdelen delen; distribueren; opdelen; opsplitsen; rantsoeneren; ronddelen; splitsen; uitreiken; verdelen; verzenden; zich splitsen
repartir ronddelen; rondgeven; rondreiken; uitdelen; uitreiken; verdelen aanleveren; afleveren; arrangeren; bestellen; bezorgen; brengen; delen; distribueren; groeperen; gunnen; iets toekennen; indelen; leveren; opdelen; opsplitsen; ordenen; orderen; overhandigen; rondbrengen; ronddelen; splitsen; systematiseren; thuisbezorgen; toebedelen; toekennen; toeleveren; toewijzen; trakteren; uitdelen; uitreiken; verdelen; versturen; zenden; zich splitsen