Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. schrokken:
  2. schrikken:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor schrokken (Nederlands) in het Spaans

schrokken:

schrokken [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het schrokken
    el engullir; el zampar; el embaular
    • engullir [el ~] zelfstandig naamwoord
    • zampar [el ~] zelfstandig naamwoord
    • embaular [el ~] zelfstandig naamwoord

schrokken werkwoord (schrok, schrokt, schrokte, schrokten, geschrokt)

  1. schrokken (verorberen; consumeren; vreten; )
    devorar; atiborrarse

Conjugations for schrokken:

o.t.t.
  1. schrok
  2. schrokt
  3. schrokt
  4. schroken
  5. schroken
  6. schroken
o.v.t.
  1. schrokte
  2. schrokte
  3. schrokte
  4. schrokten
  5. schrokten
  6. schrokten
v.t.t.
  1. ben geschrokt
  2. bent geschrokt
  3. is geschrokt
  4. zijn geschrokt
  5. zijn geschrokt
  6. zijn geschrokt
v.v.t.
  1. was geschrokt
  2. was geschrokt
  3. was geschrokt
  4. waren geschrokt
  5. waren geschrokt
  6. waren geschrokt
o.t.t.t.
  1. zal schrokken
  2. zult schrokken
  3. zal schrokken
  4. zullen schrokken
  5. zullen schrokken
  6. zullen schrokken
o.v.t.t.
  1. zou schrokken
  2. zou schrokken
  3. zou schrokken
  4. zouden schrokken
  5. zouden schrokken
  6. zouden schrokken
diversen
  1. schrok!
  2. schrokt!
  3. geschrokt
  4. schrokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor schrokken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
devorar bikken; vreten
embaular schrokken
engullir schrokken
zampar schrokken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
atiborrarse bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen binnenkrijgen; opslokken; zwelgen
devorar bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen binnenkrijgen; opeten; oppeuzelen; opslokken; opvreten; schaften; verorberen; verslinden; verzwelgen; vreten; zwelgen
engullir binnenkrijgen; doorslikken; onfatsoenlijk eten; opslokken; opvreten; slikken; verslinden; verzwelgen; vreten; zwelgen

Wiktionary: schrokken


Cross Translation:
FromToVia
schrokken atiborrarse; hartarse gorge — to eat greedily

schrokken vorm van schrikken:

schrikken werkwoord (schrik, schrikt, schrok, schrokken, geschrokken)

  1. schrikken

Conjugations for schrikken:

o.t.t.
  1. schrik
  2. schrikt
  3. schrikt
  4. schrikken
  5. schrikken
  6. schrikken
o.v.t.
  1. schrok
  2. schrok
  3. schrok
  4. schrokken
  5. schrokken
  6. schrokken
v.t.t.
  1. ben geschrokken
  2. bent geschrokken
  3. is geschrokken
  4. zijn geschrokken
  5. zijn geschrokken
  6. zijn geschrokken
v.v.t.
  1. was geschrokken
  2. was geschrokken
  3. was geschrokken
  4. waren geschrokken
  5. waren geschrokken
  6. waren geschrokken
o.t.t.t.
  1. zal schrikken
  2. zult schrikken
  3. zal schrikken
  4. zullen schrikken
  5. zullen schrikken
  6. zullen schrikken
o.v.t.t.
  1. zou schrikken
  2. zou schrikken
  3. zou schrikken
  4. zouden schrikken
  5. zouden schrikken
  6. zouden schrikken
diversen
  1. schrik!
  2. schrikt!
  3. geschrokken
  4. schrikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor schrikken:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
asustarse schrikken opschrikken; schichtig worden
darse un susto schrikken
llevarse un susto schrikken
pegarse un susto schrikken

Verwante woorden van "schrikken":


Verwante definities voor "schrikken":

  1. je bewegen doordat je plotseling bang wordt1
    • toen ik op het raam tikte schrok hij1

Wiktionary: schrikken


Cross Translation:
FromToVia
schrikken asustar; atemorizar; espantar scare — to frighten
schrikken sobresaltar; alarmar startle — to move or be excited on feeling alarm