Nederlands

Uitgebreide vertaling voor slinken (Nederlands) in het Spaans

slinken:

slinken werkwoord (slink, slinkt, slonk, slonken, geslonken)

  1. slinken (inkrimpen; krimpen)
    encogerse; mermar; reducirse
  2. slinken (inkrimpen; kleiner worden)
    decrecer; reducirse; menguarse; disminuirse; mermarse
  3. slinken (verminderen; afnemen; krimpen; )
    disminuir; reducir; decrecer; restringir; menguar; atenuar; mermar; aminorar
  4. slinken (verminderen; reduceren; afnemen; )
    reducir; atenuar; reducirse
  5. slinken (verschrompelen; samentrekken; indrogen; schrompelen)
    encogerse; secarse

Conjugations for slinken:

o.t.t.
  1. slink
  2. slinkt
  3. slinkt
  4. slinken
  5. slinken
  6. slinken
o.v.t.
  1. slonk
  2. slonk
  3. slonk
  4. slonken
  5. slonken
  6. slonken
v.t.t.
  1. ben geslonken
  2. bent geslonken
  3. is geslonken
  4. zijn geslonken
  5. zijn geslonken
  6. zijn geslonken
v.v.t.
  1. was geslonken
  2. was geslonken
  3. was geslonken
  4. waren geslonken
  5. waren geslonken
  6. waren geslonken
o.t.t.t.
  1. zal slinken
  2. zult slinken
  3. zal slinken
  4. zullen slinken
  5. zullen slinken
  6. zullen slinken
o.v.t.t.
  1. zou slinken
  2. zou slinken
  3. zou slinken
  4. zouden slinken
  5. zouden slinken
  6. zouden slinken
diversen
  1. slink!
  2. slinkt!
  3. geslonken
  4. slinkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor slinken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
disminuir achteruitgaan; afnemen; verminderen in kracht
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aminorar afnemen; inkrimpen; krimpen; minder worden; slinken; verkleinen; verminderen afprijzen; kleiner maken; lager maken; minimaliseren; ophouden; reduceren; temporiseren; verkleinen; verlagen; verminderen; vertragen
atenuar afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen dichtslaan; dichtwerpen
decrecer afnemen; inkrimpen; kleiner worden; krimpen; minder worden; slinken; verkleinen; verminderen achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden
disminuir afnemen; inkrimpen; krimpen; minder worden; slinken; verkleinen; verminderen achteruitgaan; afnemen; afnemend; dalen; declineren; kelderen; kleiner maken; luwen; minder maken; minder worden; minderen; minimaliseren; slinkend; tanen; tanend; terugdraaien; teruggaan; terugschroeven; tot bedaren komen; uitwoeden; verflauwen; verkleinen; verminderen; vervallen; wegsterven; zakken
disminuirse inkrimpen; kleiner worden; slinken
encogerse indrogen; inkrimpen; krimpen; samentrekken; schrompelen; slinken; verschrompelen ineenduiken; ineenkrimpen; ineenschrompelen; schrompelen; verkrappen
menguar afnemen; inkrimpen; krimpen; minder worden; slinken; verkleinen; verminderen achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden; wegebben
menguarse inkrimpen; kleiner worden; slinken
mermar afnemen; inkrimpen; krimpen; minder worden; slinken; verkleinen; verminderen
mermarse inkrimpen; kleiner worden; slinken
reducir afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen achteruitgaan; afbreuk doen aan; afnemen; afprijzen; beknotten; benadelen; beperken; declineren; herleiden; kleiner maken; minder maken; minder worden; minimaliseren; neerleggen; onderuit halen; reduceren; schaden; terugdraaien; terugdrijven; terugdringen; terugschroeven; terugvoeren; verkleinen; verlagen; verminderen
reducirse afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; kleiner worden; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen afnemen; dalen; declineren; door koken dikker maken; door koken verdikken; inbinden; indikken; inkoken; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verdikken; verminderen; vervallen
restringir afnemen; inkrimpen; krimpen; minder worden; slinken; verkleinen; verminderen beperken; bijsluiten; bijvoegen; indammen; inkapselen; inkorten; inperken; insluiten; korter maken; limiteren; toevoegen; verkorten
secarse indrogen; samentrekken; schrompelen; slinken; verschrompelen drogen; harden; opdrogen; stalen; uitharden