Nederlands

Uitgebreide vertaling voor slip (Nederlands) in het Spaans

slip:

slip [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de slip (onderbroek; slipje)
    el calzoncillos; la braguita; la bragas; el slip; la toga
    • calzoncillos [el ~] zelfstandig naamwoord
    • braguita [la ~] zelfstandig naamwoord
    • bragas [la ~] zelfstandig naamwoord
    • slip [el ~] zelfstandig naamwoord
    • toga [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor slip:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bragas onderbroek; slip; slipje onderbroeken; onderrok; slipjes
braguita onderbroek; slip; slipje onderbroeken; slipjes
calzoncillos onderbroek; slip; slipje broekje; korte broek; onderbroeken; slipjes
slip onderbroek; slip; slipje
toga onderbroek; slip; slipje ambtsgewaad; ambtskleden; ambtskleed; ornaat; robe; tabberd; toga

Verwante woorden van "slip":


Wiktionary: slip


Cross Translation:
FromToVia
slip slip briefs — male underwear
slip resbalón skid — out of control sliding motion
slip resbalón slip — act of slipping
slip combinación slip — women’s undergarment
slip braguitas slip — France|fr vêtement|fr sous-vêtement masculin qui couvre le bas du ventre, les parties génitales et les fesses.

slippen:

slippen werkwoord (slip, slipt, slipte, slipten, geslipt)

  1. slippen (uitglijden)
    deslizarse; resbalar; oscilar; patinar; escurrirse; balancearse; dar bandazos
  2. slippen (onderuitgaan; uitschuiven; uitglibberen; )

Conjugations for slippen:

o.t.t.
  1. slip
  2. slipt
  3. slipt
  4. slippen
  5. slippen
  6. slippen
o.v.t.
  1. slipte
  2. slipte
  3. slipte
  4. slipten
  5. slipten
  6. slipten
v.t.t.
  1. heb geslipt
  2. hebt geslipt
  3. heeft geslipt
  4. hebben geslipt
  5. hebben geslipt
  6. hebben geslipt
v.v.t.
  1. had geslipt
  2. had geslipt
  3. had geslipt
  4. hadden geslipt
  5. hadden geslipt
  6. hadden geslipt
o.t.t.t.
  1. zal slippen
  2. zult slippen
  3. zal slippen
  4. zullen slippen
  5. zullen slippen
  6. zullen slippen
o.v.t.t.
  1. zou slippen
  2. zou slippen
  3. zou slippen
  4. zouden slippen
  5. zouden slippen
  6. zouden slippen
en verder
  1. ben geslipt
  2. bent geslipt
  3. is geslipt
  4. zijn geslipt
  5. zijn geslipt
  6. zijn geslipt
diversen
  1. slip!
  2. slipt!
  3. geslipt
  4. slippend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

slippen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het slippen
    el derrapar; el patinar
    • derrapar [el ~] zelfstandig naamwoord
    • patinar [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor slippen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
derrapar slippen
patinar slippen schaatsenrijden
resbalar uitglijden
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
balancearse slippen; uitglijden bengelen; deinen; fluctueren; golven; heen en weer zwaaien; schommelen; slingeren; variëren; wankelen; wiebelen; wiegelen; wiegen; zwaaien; zwenken
dar bandazos slippen; uitglijden deinen; golven; met de hand groeten; naar beneden werpen; neerwerpen; omlaag werpen; omwisselen; smijten; wiegelen; wisselen; zwaaien
dar con los huesos en el suelo onderuitgaan; slippen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegschieten onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen
deslizarse onderuitgaan; slippen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegschieten afglijden; blunderen; eraf glijden; floepen; glibberen; glijden; glippen; insluipen; naar beneden glijden; omlaag glijden; ongemerkt binnendringen; roetsjen; wegglippen
escurrirse slippen; uitglijden vlieden; vluchten; wegvluchten; wijken
ir a parar al suelo onderuitgaan; slippen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegschieten
oscilar slippen; uitglijden deinen; flakkeren; flikkeren; golven; heen en weer zwaaien; laaien; oscilleren; rondslingeren; slingeren; vlammen; wiegelen; zwaaien; zwenken
patinar slippen; uitglijden rolschaatsen; schaatsen; schaatsenrijden
resbalar slippen; uitglijden blunderen; glibberen; glijden; glippen; roetsjen; verspreken
resbalarse onderuitgaan; slippen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegschieten onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen

Verwante woorden van "slippen":


Verwante definities voor "slippen":

  1. greep op het wegdek verliezen en daardoor niet meer rechtdoor rijden1
    • de auto slipte op de gladde brug en dook de sloot in1

Wiktionary: slippen

slippen
verb
  1. door gladheid over de weg schuiven

Cross Translation:
FromToVia
slippen resbalar; patinar skid — to slide in an uncontrolled manner
slippen deslizar; resbalar slip — to lose one's traction