Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. spat:
  2. spatten:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor spat (Nederlands) in het Spaans

spat:

spat [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de spat (vlek; nop; stip; )
    la mancha; la salpicadura

Vertaal Matrix voor spat:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
mancha moesje; nop; spat; spatje; spatter; stip; stipje; stippel; vlek; vlekje blaam; buurtschap; gat; gehucht; harde slag; klap; kledder; klodder; klont; klonter; kwak; lik; schar; smet; vlek; zwabber
salpicadura moesje; nop; spat; spatje; spatter; stip; stipje; stippel; vlek; vlekje gespat

Verwante woorden van "spat":


spatten:

spatten werkwoord (spat, spatte, spatten, gespat)

  1. spatten (spetteren)
    salpicar

Conjugations for spatten:

o.t.t.
  1. spat
  2. spat
  3. spat
  4. spatten
  5. spatten
  6. spatten
o.v.t.
  1. spatte
  2. spatte
  3. spatte
  4. spatten
  5. spatten
  6. spatten
v.t.t.
  1. heb gespat
  2. hebt gespat
  3. heeft gespat
  4. hebben gespat
  5. hebben gespat
  6. hebben gespat
v.v.t.
  1. had gespat
  2. had gespat
  3. had gespat
  4. hadden gespat
  5. hadden gespat
  6. hadden gespat
o.t.t.t.
  1. zal spatten
  2. zult spatten
  3. zal spatten
  4. zullen spatten
  5. zullen spatten
  6. zullen spatten
o.v.t.t.
  1. zou spatten
  2. zou spatten
  3. zou spatten
  4. zouden spatten
  5. zouden spatten
  6. zouden spatten
en verder
  1. ben gespat
  2. bent gespat
  3. is gespat
  4. zijn gespat
  5. zijn gespat
  6. zijn gespat
diversen
  1. spat!
  2. spatt!
  3. gespat
  4. spattend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor spatten:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
salpicar spatten; spetteren bezaaien; doorspekken; inzaaien; larderen; opspatten; rijkelijk voorzien van; zaaien

Verwante woorden van "spatten":