Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. spelden:
  2. spellen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor spelden (Nederlands) in het Spaans

spelden:

spelden [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de spelden
    el alfileres

spelden werkwoord (speld, speldt, speldde, speldden, gespeld)

  1. spelden (pinnen)

Conjugations for spelden:

o.t.t.
  1. speld
  2. speldt
  3. speldt
  4. spelden
  5. spelden
  6. spelden
o.v.t.
  1. speldde
  2. speldde
  3. speldde
  4. speldden
  5. speldden
  6. speldden
v.t.t.
  1. heb gespeld
  2. hebt gespeld
  3. heeft gespeld
  4. hebben gespeld
  5. hebben gespeld
  6. hebben gespeld
v.v.t.
  1. had gespeld
  2. had gespeld
  3. had gespeld
  4. hadden gespeld
  5. hadden gespeld
  6. hadden gespeld
o.t.t.t.
  1. zal spelden
  2. zult spelden
  3. zal spelden
  4. zullen spelden
  5. zullen spelden
  6. zullen spelden
o.v.t.t.
  1. zou spelden
  2. zou spelden
  3. zou spelden
  4. zouden spelden
  5. zouden spelden
  6. zouden spelden
en verder
  1. ben gespeld
  2. bent gespeld
  3. is gespeld
  4. zijn gespeld
  5. zijn gespeld
  6. zijn gespeld
diversen
  1. speld!
  2. speldt!
  3. gespeld
  4. speldend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor spelden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
alfileres spelden
fijar vastzetten
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
alfilerar pinnen; spelden afspelden
clavar con alfileres pinnen; spelden klemmen; knellen; omklemmen
enclavijar pinnen; spelden corresponderen; overeenkomstig zijn; vastpinnen; vastprikken; vastspelden
fijar pinnen; spelden aan elkaar bevestigen; aanhechten; bepalen; betrappen; bevestigen; determineren; ergens aan bevestigen; fiksen; gebieden; gelasten; goedmaken; hechten; herstellen; iets vastkleven; kleven; maken; plaats toekennen; plaatsen; plakken; rechtzetten; repareren; snappen; vastbinden; vastleggen; vastlijmen; vastmaken; vaststellen; vastzetten; verbinden; verzekeren; voorschrijven
taladrar pinnen; spelden doorponsen; doorprikken; openprikken; opensteken; ponsen; stansen; uitboren

spellen:

spellen werkwoord (spel, spelt, spelde, spelden, gespeld)

  1. spellen (de letters van een woord opnoemen)
    deletrear

Conjugations for spellen:

o.t.t.
  1. spel
  2. spelt
  3. spelt
  4. spellen
  5. spellen
  6. spellen
o.v.t.
  1. spelde
  2. spelde
  3. spelde
  4. spelden
  5. spelden
  6. spelden
v.t.t.
  1. heb gespeld
  2. hebt gespeld
  3. heeft gespeld
  4. hebben gespeld
  5. hebben gespeld
  6. hebben gespeld
v.v.t.
  1. had gespeld
  2. had gespeld
  3. had gespeld
  4. hadden gespeld
  5. hadden gespeld
  6. hadden gespeld
o.t.t.t.
  1. zal spellen
  2. zult spellen
  3. zal spellen
  4. zullen spellen
  5. zullen spellen
  6. zullen spellen
o.v.t.t.
  1. zou spellen
  2. zou spellen
  3. zou spellen
  4. zouden spellen
  5. zouden spellen
  6. zouden spellen
en verder
  1. ben gespeld
  2. bent gespeld
  3. is gespeld
  4. zijn gespeld
  5. zijn gespeld
  6. zijn gespeld
diversen
  1. spel!
  2. spelt!
  3. gespeld
  4. spellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor spellen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
deletrear de letters van een woord opnoemen; spellen

Verwante woorden van "spellen":


Wiktionary: spellen

spellen
verb
  1. letters in de juiste volgorde plaatsen

Cross Translation:
FromToVia
spellen deletrear spell — to write or say the letters that form a word
spellen deletrear spell — to compose a word
spellen deletrear épeler — Donner l'orthographe d'un mot, lettre par lettre et grouper les lettres par syllabes.
spellen deletreo épellation — Action d'épeler, de nommer une par une les lettres qui composent un mot.