Nederlands

Uitgebreide vertaling voor stam (Nederlands) in het Spaans

stam:

stam [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de stam (volksstam)
    la tribu
    • tribu [la ~] zelfstandig naamwoord
  2. de stam (phylum)
    el fuste; la raíz; el tronco; el rabo; el barquillo; el foso; el astil; el pozo; la tribu; la estirpe; el rabillo; el pedúnculo
    • fuste [el ~] zelfstandig naamwoord
    • raíz [la ~] zelfstandig naamwoord
    • tronco [el ~] zelfstandig naamwoord
    • rabo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • barquillo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • foso [el ~] zelfstandig naamwoord
    • astil [el ~] zelfstandig naamwoord
    • pozo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • tribu [la ~] zelfstandig naamwoord
    • estirpe [la ~] zelfstandig naamwoord
    • rabillo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • pedúnculo [el ~] zelfstandig naamwoord
  3. de stam (stamvorm; etymon)
    el raíz; el étimo; la forma radical

Vertaal Matrix voor stam:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
astil phylum; stam
barquillo phylum; stam wafel
estirpe phylum; stam
forma radical etymon; stam; stamvorm
foso phylum; stam kuil; schacht; slotgracht; uitholling; veste; vesting; vestingsgracht
fuste phylum; stam
pedúnculo phylum; stam halm; handvat in de vorm van stok; steel; stengel
pozo phylum; stam kuil; uitholling
rabillo phylum; stam handvat in de vorm van stok; steel
rabo phylum; stam handvat in de vorm van stok; steel
raíz etymon; phylum; stam; stamvorm boomstam; kroot; wortel
tribu phylum; stam; volksstam schacht
tronco phylum; stam boomstam; schacht
étimo etymon; stam; stamvorm
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
raíz hoofdmap

Verwante woorden van "stam":


Wiktionary: stam

stam
noun
  1. biologie|nld een boomstam, het deel van de boom tussen de wortels en de kruin
  2. antropologie|nld een samenlevinsvorm bestaande uit groep meer en minder verwante mensen, die meestal minder technologisch gevorderd is
  3. taalkunde|nld een onvervoegde of onverbogen woordvorm

Cross Translation:
FromToVia
stam clan clan — group having common ancestor
stam familia family — kin, tribe
stam filo phylum — (biology, taxonomy) A rank in the classification of organisms, below kingdom and above class
stam raíz root — philology: word from which another word or words are derived
stam tallo stem — botany: above-ground stalk of a vascular plant
stam raíz stem — linguistics: main part of a word
stam tronco tree trunk — the main structural member of a tree
stam tribu tribe — group of people
stam tronco trunk — tree trunk
stam clan clan — Tribu
stam raíz; raigambre racine — (botanique) Partie souterraine d’un végétal qui lui permet de puiser dans le sol les éléments nécessaires à sa nutrition (eau, sels minéraux) et d’assurer sa fixation à son support.
stam tribu tribu — antiq|fr division du peuple, chez quelques nations anciennes.

stam vorm van stammen:

stammen werkwoord (stam, stamt, stamde, stamden, gestamd)

  1. stammen (afstammen; voortkomen; afkomstig zijn; ontspruiten; spruiten)

Conjugations for stammen:

o.t.t.
  1. stam
  2. stamt
  3. stamt
  4. stammen
  5. stammen
  6. stammen
o.v.t.
  1. stamde
  2. stamde
  3. stamde
  4. stamden
  5. stamden
  6. stamden
v.t.t.
  1. heb gestamd
  2. hebt gestamd
  3. heeft gestamd
  4. hebben gestamd
  5. hebben gestamd
  6. hebben gestamd
v.v.t.
  1. had gestamd
  2. had gestamd
  3. had gestamd
  4. hadden gestamd
  5. hadden gestamd
  6. hadden gestamd
o.t.t.t.
  1. zal stammen
  2. zult stammen
  3. zal stammen
  4. zullen stammen
  5. zullen stammen
  6. zullen stammen
o.v.t.t.
  1. zou stammen
  2. zou stammen
  3. zou stammen
  4. zouden stammen
  5. zouden stammen
  6. zouden stammen
en verder
  1. ben gestamd
  2. bent gestamd
  3. is gestamd
  4. zijn gestamd
  5. zijn gestamd
  6. zijn gestamd
diversen
  1. stam!
  2. stamt!
  3. gestamd
  4. stammend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

stammen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de stammen (volksstammen)
    la razas; el pueblos; el gentíos
    • razas [la ~] zelfstandig naamwoord
    • pueblos [el ~] zelfstandig naamwoord
    • gentíos [el ~] zelfstandig naamwoord
  2. de stammen (boomstammen)
    el troncos
    • troncos [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor stammen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gentíos stammen; volksstammen volkeren
pueblos stammen; volksstammen dorpen; naties; volken; volkeren
razas stammen; volksstammen rassen
troncos boomstammen; stammen rompen; torso's
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
brotar afkomstig zijn; afstammen; ontspruiten; spruiten; stammen; voortkomen borrelen; conveniëren; deugen; geschikt zijn; omhoog schieten; op vuur pruttelen; opschieten; passen; passend zijn; pruttelen; smoren; stoffen; sudderen; uit de grond schieten; uit ei kruipen; uitkomen; wellen
derivarse de afkomstig zijn; afstammen; ontspruiten; spruiten; stammen; voortkomen bewaarheid worden; blijken; uitkomen
descender de afkomstig zijn; afstammen; ontspruiten; spruiten; stammen; voortkomen spruiten; uitschieten; uitschieten plantkunde; voortspruiten
ser originario de afkomstig zijn; afstammen; ontspruiten; spruiten; stammen; voortkomen spruiten; uitschieten; uitschieten plantkunde; voortspruiten

Verwante woorden van "stammen":