Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. timen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor timen (Nederlands) in het Spaans

timen:

timen werkwoord (time, timet, timede, timeden, getimed)

  1. timen (de tijd opnemen; klokken)
    fichar; cloquear; borbotar

Conjugations for timen:

o.t.t.
  1. time
  2. timet
  3. timet
  4. timen
  5. timen
  6. timen
o.v.t.
  1. timede
  2. timede
  3. timede
  4. timeden
  5. timeden
  6. timeden
v.t.t.
  1. heb getimed
  2. hebt getimed
  3. heeft getimed
  4. hebben getimed
  5. hebben getimed
  6. hebben getimed
v.v.t.
  1. had getimed
  2. had getimed
  3. had getimed
  4. hadden getimed
  5. hadden getimed
  6. hadden getimed
o.t.t.t.
  1. zal timen
  2. zult timen
  3. zal timen
  4. zullen timen
  5. zullen timen
  6. zullen timen
o.v.t.t.
  1. zou timen
  2. zou timen
  3. zou timen
  4. zouden timen
  5. zouden timen
  6. zouden timen
en verder
  1. ben getimed
  2. bent getimed
  3. is getimed
  4. zijn getimed
  5. zijn getimed
  6. zijn getimed
diversen
  1. time!
  2. timet!
  3. getimed
  4. timend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor timen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
borbotar geborrel; opbruising
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
borbotar de tijd opnemen; klokken; timen klingelen; rinkelen; tingelen; tinkelen
cloquear de tijd opnemen; klokken; timen babbelen; kletsen; klokgeluidjes maken; klokken; kwebbelen; ratelen
fichar de tijd opnemen; klokken; timen

Wiktionary: timen


Cross Translation:
FromToVia
timen cronometrar time — to measure time