Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. uitgegroeid:
  2. uitgroeien:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitgegroeid (Nederlands) in het Spaans

uitgegroeid:

uitgegroeid bijvoeglijk naamwoord

  1. uitgegroeid (volwassen; volgroeid)
    adulto; completamente desarrollado

Vertaal Matrix voor uitgegroeid:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
adulto meerderjarige; volwassene
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
adulto uitgegroeid; volgroeid; volwassen
completamente desarrollado uitgegroeid; volgroeid; volwassen

uitgegroeid vorm van uitgroeien:

uitgroeien werkwoord (groei uit, groeit uit, groeide uit, groeiden uit, uitgegroeid)

  1. uitgroeien

Conjugations for uitgroeien:

o.t.t.
  1. groei uit
  2. groeit uit
  3. groeit uit
  4. groeien uit
  5. groeien uit
  6. groeien uit
o.v.t.
  1. groeide uit
  2. groeide uit
  3. groeide uit
  4. groeiden uit
  5. groeiden uit
  6. groeiden uit
v.t.t.
  1. ben uitgegroeid
  2. bent uitgegroeid
  3. is uitgegroeid
  4. zijn uitgegroeid
  5. zijn uitgegroeid
  6. zijn uitgegroeid
v.v.t.
  1. was uitgegroeid
  2. was uitgegroeid
  3. was uitgegroeid
  4. waren uitgegroeid
  5. waren uitgegroeid
  6. waren uitgegroeid
o.t.t.t.
  1. zal uitgroeien
  2. zult uitgroeien
  3. zal uitgroeien
  4. zullen uitgroeien
  5. zullen uitgroeien
  6. zullen uitgroeien
o.v.t.t.
  1. zou uitgroeien
  2. zou uitgroeien
  3. zou uitgroeien
  4. zouden uitgroeien
  5. zouden uitgroeien
  6. zouden uitgroeien
diversen
  1. groei uit!
  2. groeit uit!
  3. uitgegroeid
  4. uitgroeiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uitgroeien:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
crecer aanwassen; aanzwellen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
crecer uitgroeien aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; dik worden; expanderen; gedijen; groeien; groot worden; groter worden; hoger worden; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; lengen; omhooggaan; openen; opgroeien; opschieten; opzetten; opzwellen; reppen; snellen; spoeden; stijgen; toenemen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden; vliegen; volgroeien; volwassen worden; zich haasten; zich spoeden
elevarse por encima de uitgroeien
llegar a su completo desarrollo uitgroeien

Wiktionary: uitgroeien


Cross Translation:
FromToVia
uitgroeien medrar burgeon — to grow or expand