Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. uitkeren:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitkeren (Nederlands) in het Spaans

uitkeren:

uitkeren werkwoord (keer uit, keert uit, keerde uit, keerden uit, uitgekeerd)

  1. uitkeren
    dar; pagar; proporcionar; hacer efectivo

Conjugations for uitkeren:

o.t.t.
  1. keer uit
  2. keert uit
  3. keert uit
  4. keren uit
  5. keren uit
  6. keren uit
o.v.t.
  1. keerde uit
  2. keerde uit
  3. keerde uit
  4. keerden uit
  5. keerden uit
  6. keerden uit
v.t.t.
  1. heb uitgekeerd
  2. hebt uitgekeerd
  3. heeft uitgekeerd
  4. hebben uitgekeerd
  5. hebben uitgekeerd
  6. hebben uitgekeerd
v.v.t.
  1. had uitgekeerd
  2. had uitgekeerd
  3. had uitgekeerd
  4. hadden uitgekeerd
  5. hadden uitgekeerd
  6. hadden uitgekeerd
o.t.t.t.
  1. zal uitkeren
  2. zult uitkeren
  3. zal uitkeren
  4. zullen uitkeren
  5. zullen uitkeren
  6. zullen uitkeren
o.v.t.t.
  1. zou uitkeren
  2. zou uitkeren
  3. zou uitkeren
  4. zouden uitkeren
  5. zouden uitkeren
  6. zouden uitkeren
en verder
  1. ben uitgekeerd
  2. bent uitgekeerd
  3. is uitgekeerd
  4. zijn uitgekeerd
  5. zijn uitgekeerd
  6. zijn uitgekeerd
diversen
  1. keer uit!
  2. keert uit!
  3. uitgekeerd
  4. uitkerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uitkeren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
pagar boeten
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dar uitkeren aanbieden; aangeven; aanreiken; afgeven; binnen gieten; cadeau doen; cadeau geven; distribueren; doneren; draaien; geven; gunnen; gunst verlenen; iemand iets toedienen; iets toekennen; ingeven; meegeven; meesturen; meezenden; ondervragen; overgeven; overhandigen; overhoren; ronddelen; schenken; toebedelen; toebrengen; toekennen; toesteken; toewijzen; uithoren; uitreiken; uitvragen; verdelen; verhoren; verlenen; verschaffen; verstrekken; wenden; zwenken
hacer efectivo uitkeren uitbetalen
pagar uitkeren afbetalen; afrekenen; bekostigen; belonen; besteden; betalen; bezoldigen; boeten; deponeren; dokken; geld overmaken; gieten; gunnen; honoreren; iets toekennen; lonen; neerleggen; onderuit halen; ophoesten; overboeken; overschrijven; overzenden; salariëren; schenken; spenderen; storten; toebedelen; toekennen; toewijzen; uitbetalen; uitgeven; uitstorten; vereffenen; verrekenen; voldoen; voor de dag komen met
proporcionar uitkeren aangeven; aanreiken; afgeven; doneren; geven; gunnen; gunst verlenen; overgeven; overhandigen; schenken; ter beschikking stellen; toesteken; verschaffen; verstrekken

Wiktionary: uitkeren


Cross Translation:
FromToVia
uitkeren pagar payer — Donner de l’argent pour un bien ou un service