Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. uitrichten:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitrichten (Nederlands) in het Spaans

uitrichten:

uitrichten werkwoord (richt uit, richtte uit, richtten uit, uitgericht)

  1. uitrichten (doen; uitvoeren; verrichten; handelen)
    hacer; hacer realizar; actuar; efectuar; realizar

Conjugations for uitrichten:

o.t.t.
  1. richt uit
  2. richt uit
  3. richt uit
  4. richten uit
  5. richten uit
  6. richten uit
o.v.t.
  1. richtte uit
  2. richtte uit
  3. richtte uit
  4. richtten uit
  5. richtten uit
  6. richtten uit
v.t.t.
  1. heb uitgericht
  2. hebt uitgericht
  3. heeft uitgericht
  4. hebben uitgericht
  5. hebben uitgericht
  6. hebben uitgericht
v.v.t.
  1. had uitgericht
  2. had uitgericht
  3. had uitgericht
  4. hadden uitgericht
  5. hadden uitgericht
  6. hadden uitgericht
o.t.t.t.
  1. zal uitrichten
  2. zult uitrichten
  3. zal uitrichten
  4. zullen uitrichten
  5. zullen uitrichten
  6. zullen uitrichten
o.v.t.t.
  1. zou uitrichten
  2. zou uitrichten
  3. zou uitrichten
  4. zouden uitrichten
  5. zouden uitrichten
  6. zouden uitrichten
en verder
  1. ben uitgericht
  2. bent uitgericht
  3. is uitgericht
  4. zijn uitgericht
  5. zijn uitgericht
  6. zijn uitgericht
diversen
  1. richt uit!
  2. richt uit!
  3. uitgericht
  4. uitrichtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uitrichten:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
actuar doen; handelen; uitrichten; uitvoeren; verrichten acteren; doen alsof; dramatiseren; een prestatie leveren; figureren; fungeren; optreden; optreden als; performen; presteren; spelen; toneelspelen; zich aanstellen
efectuar doen; handelen; uitrichten; uitvoeren; verrichten afmaken; afsluiten; bedingen; bewerkstelligen; beëindigen; doden; doodmaken; doodslaan; een einde maken aan; eindigen; fixen; klaarspelen; lappen; liquideren; ombrengen; ophouden; stoppen; van kant maken; vermoorden; voltrekken; voor elkaar krijgen
hacer doen; handelen; uitrichten; uitvoeren; verrichten fabriceren; formeren; in het leven roepen; loskrijgen; losmaken; lostornen; maken; neerleggen; onderuit halen; produceren; scheppen; tornen; uithalen; uitspoken; uittrekken; vervaardigen; voortbrengen
hacer realizar doen; handelen; uitrichten; uitvoeren; verrichten
realizar doen; handelen; uitrichten; uitvoeren; verrichten afmaken; afsluiten; bedingen; bewerkstelligen; beëindigen; doden; doodmaken; doodslaan; een einde maken aan; een prestatie leveren; eindigen; fixen; klaarspelen; lappen; liquideren; ombrengen; ophouden; presteren; realiseren; stoppen; tot stand brengen; totstandbrengen; van kant maken; vermoorden; verwerkelijken; verwezenlijken; voor elkaar krijgen; waarmaken

Wiktionary: uitrichten


Cross Translation:
FromToVia
uitrichten construir; edificar; erigir construirebâtir, élever, avec de la pierre, du bois, du métal, etc., d’après un plan déterminé.
uitrichten hacer; fabricar fabriquerexécuter ou faire exécuter certains ouvrages suivant les procédés d’un art mécanique, en atelier ou en usine.
uitrichten operar opéreraccomplir une œuvre, produire un effet.