Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. vastkoppelen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor vastkoppelen (Nederlands) in het Spaans

vastkoppelen:

vastkoppelen werkwoord (koppel vast, koppelt vast, koppelde vast, koppelden vast, vastgekoppeld)

  1. vastkoppelen (aankoppelen; aanhangen)
    enganchar
  2. vastkoppelen (aankoppelen; aanhaken; vasthaken)
    enganchar; abrochar; acoplar; encochetar

Conjugations for vastkoppelen:

o.t.t.
  1. koppel vast
  2. koppelt vast
  3. koppelt vast
  4. koppelen vast
  5. koppelen vast
  6. koppelen vast
o.v.t.
  1. koppelde vast
  2. koppelde vast
  3. koppelde vast
  4. koppelden vast
  5. koppelden vast
  6. koppelden vast
v.t.t.
  1. heb vastgekoppeld
  2. hebt vastgekoppeld
  3. heeft vastgekoppeld
  4. hebben vastgekoppeld
  5. hebben vastgekoppeld
  6. hebben vastgekoppeld
v.v.t.
  1. had vastgekoppeld
  2. had vastgekoppeld
  3. had vastgekoppeld
  4. hadden vastgekoppeld
  5. hadden vastgekoppeld
  6. hadden vastgekoppeld
o.t.t.t.
  1. zal vastkoppelen
  2. zult vastkoppelen
  3. zal vastkoppelen
  4. zullen vastkoppelen
  5. zullen vastkoppelen
  6. zullen vastkoppelen
o.v.t.t.
  1. zou vastkoppelen
  2. zou vastkoppelen
  3. zou vastkoppelen
  4. zouden vastkoppelen
  5. zouden vastkoppelen
  6. zouden vastkoppelen
en verder
  1. ben vastgekoppeld
  2. bent vastgekoppeld
  3. is vastgekoppeld
  4. zijn vastgekoppeld
  5. zijn vastgekoppeld
  6. zijn vastgekoppeld
diversen
  1. koppel vast!
  2. koppelt vast!
  3. vastgekoppeld
  4. vastkoppelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor vastkoppelen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abrochar aangespen; vastgespen
enganchar vasthaken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abrochar aanhaken; aankoppelen; vasthaken; vastkoppelen aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenbinden; bevestigen; dichtbinden; dichtdoen; dichtknopen; knopen; samenbinden; toebinden; verbinden
acoplar aanhaken; aankoppelen; vasthaken; vastkoppelen dokken; koppelen; samenkoppelen; verbinden
encochetar aanhaken; aankoppelen; vasthaken; vastkoppelen
enganchar aanhaken; aanhangen; aankoppelen; vasthaken; vastkoppelen aankoppelen; haken; hechten; klemmen; knellen; krammen; lijmen; met een kram vastmaken; omklemmen; opplakken; ronselen; vasthechten; vastlijmen; vastplakken; voorspannen