Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. verreden:
  2. verrijden:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor verreden (Nederlands) in het Spaans

verreden:

verreden bijvoeglijk naamwoord

  1. verreden (gereden)
    conducido; movido; corrido; patinado

Vertaal Matrix voor verreden:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
conducido gereden; verreden
corrido gereden; verreden
movido gereden; verreden aangedaan; bewogen; bungelend; corpulent; dik; gepassioneerd; geroerd; gevoelvol; gezet; geëmotioneerd; lijvig; zwaarlijvig
patinado gereden; verreden

verrijden:

verrijden werkwoord (verrijd, verrijdt, verreed, verreden, verreden)

  1. verrijden (verplaatsen)
    trasladar; desplazar

Conjugations for verrijden:

o.t.t.
  1. verrijd
  2. verrijdt
  3. verrijdt
  4. verrijden
  5. verrijden
  6. verrijden
o.v.t.
  1. verreed
  2. verreed
  3. verreed
  4. verreden
  5. verreden
  6. verreden
v.t.t.
  1. heb verreden
  2. hebt verreden
  3. heeft verreden
  4. hebben verreden
  5. hebben verreden
  6. hebben verreden
v.v.t.
  1. had verreden
  2. had verreden
  3. had verreden
  4. hadden verreden
  5. hadden verreden
  6. hadden verreden
o.t.t.t.
  1. zal verrijden
  2. zult verrijden
  3. zal verrijden
  4. zullen verrijden
  5. zullen verrijden
  6. zullen verrijden
o.v.t.t.
  1. zou verrijden
  2. zou verrijden
  3. zou verrijden
  4. zouden verrijden
  5. zouden verrijden
  6. zouden verrijden
diversen
  1. verrijd!
  2. verrijdt!
  3. verreden
  4. verrijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor verrijden:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
desplazar verplaatsen; verrijden demonteren; disloqueren; een spier verrekken; iets verplaatsen; ontmantelen; onttakelen; roeren; schuiven; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; verleggen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten; voortbewegen
trasladar verplaatsen; verrijden brengen; demonteren; disloqueren; iets transporteren; langs brengen; meebrengen; ontmantelen; onttakelen; overhevelen; overtappen; overzetten; roeren; transponeren; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; verleggen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten; wegleiden; wegvoeren