Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. verschillend:
  2. verschillen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor verschillend (Nederlands) in het Spaans

verschillend:

verschillend bijvoeglijk naamwoord

  1. verschillend (anders; afwijkend; anderszins)
    diferente
  2. verschillend (divers; uiteenlopend; onderscheiden; ongelijksoortig)
    varios; vario; diferente; múltiple

Vertaal Matrix voor verschillend:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- anders; ongelijk
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
diferente afwijkend; anders; anderszins; divers; onderscheiden; ongelijksoortig; uiteenlopend; verschillend afzonderlijk; alleenstaand; apart; bijzonder; bizar; buitenissig; curieus; eigenaardig; excentriek; gescheiden; losstaand; merkwaardig; ongewoon; op zich; op zichzelf staand; separaat; typisch; uiteenlopende; vreemd; vrijstaand; zonderling
múltiple divers; onderscheiden; ongelijksoortig; uiteenlopend; verschillend uiteenlopende
vario divers; onderscheiden; ongelijksoortig; uiteenlopend; verschillend uiteenlopende
varios divers; onderscheiden; ongelijksoortig; uiteenlopend; verschillend ettelijk; ettelijke; gevariëerde; meerdere; menige; menigerlei; uiteenlopende; veelvoudig; velerlei; verscheiden; verscheidene; verschillende

Synoniemen voor "verschillend":


Antoniemen van "verschillend":


Verwante definities voor "verschillend":

  1. niet hetzelfde1
    • wij denken daar verschillend over1

Wiktionary: verschillend

verschillend
adjective
  1. niet op elkaar lijkend
  2. meerdere en telkens andere

Cross Translation:
FromToVia
verschillend diferente; distinto different — not the same
verschillend diferente verschieden — nicht gleich, andere Eigenschaften habend
verschillend diferente; distinto verschieden — nicht der-/die-/dasselbe, nicht identisch
verschillend diferente; distinto; divergente différent — Qui n’est pas pareil, qui est autre, distinct.

verschillend vorm van verschillen:

verschillen werkwoord (verschil, verschilt, verschilde, verschilden, verschild)

  1. verschillen (afwijken)
  2. verschillen (uiteenlopen; variëren; veranderen; afwisselen; wisselen)
    variar; diferir
  3. verschillen (verschil maken; schelen)

Conjugations for verschillen:

o.t.t.
  1. verschil
  2. verschilt
  3. verschilt
  4. verschillen
  5. verschillen
  6. verschillen
o.v.t.
  1. verschilde
  2. verschilde
  3. verschilde
  4. verschilden
  5. verschilden
  6. verschilden
v.t.t.
  1. heb verschild
  2. hebt verschild
  3. heeft verschild
  4. hebben verschild
  5. hebben verschild
  6. hebben verschild
v.v.t.
  1. had verschild
  2. had verschild
  3. had verschild
  4. hadden verschild
  5. hadden verschild
  6. hadden verschild
o.t.t.t.
  1. zal verschillen
  2. zult verschillen
  3. zal verschillen
  4. zullen verschillen
  5. zullen verschillen
  6. zullen verschillen
o.v.t.t.
  1. zou verschillen
  2. zou verschillen
  3. zou verschillen
  4. zouden verschillen
  5. zouden verschillen
  6. zouden verschillen
diversen
  1. verschil!
  2. verschilt!
  3. verschild
  4. verschillend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

verschillen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het verschillen (schelen)
    la diferencia; la divergencia

Vertaal Matrix voor verschillen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
apartarse afkeren
diferencia schelen; verschillen geschil; kwestie; marge; onderscheid; onenigheid; ruzie; speelruimte; speling; twist; verschil; verschillendheid
divergencia schelen; verschillen marge; onderscheid; speelruimte; speling; uitwijking; verschil; verschillendheid
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
apartarse afwijken; verschillen afkeren; afwenden; opzij gaan; opzijgaan; uitwijken; uitwijken voor iets; zich omdraaien; zwenken
desviarse de afwijken; verschillen
diferenciar schelen; verschil maken; verschillen aanschouwen; bekijken; decoreren; differentiëren; een ereteken geven; een onderscheidingsteken geven; kijken; onderscheid maken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; ridderen; staren; turen; uit elkaar houden; uiteenhouden; van elkaar onderscheiden; zien
diferenciarse afwijken; verschillen aanschouwen; bekijken; differentiëren; een ereteken geven; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; uit elkaar houden; uiteenhouden; van elkaar onderscheiden; zien
diferir afwijken; afwisselen; uiteenlopen; variëren; veranderen; verschillen; wisselen opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verdagen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven
ser diferente afwijken; schelen; verschil maken; verschillen
ser distinto afwijken; schelen; verschil maken; verschillen
variar afwisselen; schelen; uiteenlopen; variëren; veranderen; verschil maken; verschillen; wisselen afwisselen; herzien; veranderen; verwisselen; wijzigen

Antoniemen van "verschillen":


Verwante definities voor "verschillen":

  1. anders zijn dan iets of iemand1
    • hun opvattingen verschillen nogal1

Wiktionary: verschillen


Cross Translation:
FromToVia
verschillen distinguirse unterscheiden — (reflexiv) sich (von etwas/ jemandem) unterscheiden: anders sein (als etwas/ jemand)
verschillen diferir; aplazar différer — Traductions à trier suivant le sens