Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. vertrouwd:
  2. vertrouwen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor vertrouwd (Nederlands) in het Spaans

vertrouwd:

vertrouwd bijvoeglijk naamwoord

  1. vertrouwd (bekend)
    conocido; familiar; abonado; confianzudo

Vertaal Matrix voor vertrouwd:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abonado abonnee; intekenaar
conocido bekende; bekende persoon; kennis
familiar familielid; gezinslid
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abonado bekend; vertrouwd bevredigd; genoeg; tevreden; vergenoegd; verzadigd; voldaan
confianzudo bekend; vertrouwd familiair; makkelijk in de omgang; tutoyerend
conocido bekend; vertrouwd befaamd; beroemd; fameus
familiar bekend; vertrouwd aangenaam; behaaglijk; familiair; gemeenzaam; intiem; knus; makkelijk in de omgang; tutoyerend; vertrouwelijk

Verwante woorden van "vertrouwd":


Wiktionary: vertrouwd


Cross Translation:
FromToVia
vertrouwd sano y salvo; seguro; firme; sin peligro; de confianza; fidedigno; digno de confianza; cierto sûrdont on ne douter pas ; certain ; indubitable ; vrai.

vertrouwen:

vertrouwen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het vertrouwen (fiducie; confidentie; geloof)
    la confianza; la convicción; la fe; la creencia
    • confianza [la ~] zelfstandig naamwoord
    • convicción [la ~] zelfstandig naamwoord
    • fe [la ~] zelfstandig naamwoord
    • creencia [la ~] zelfstandig naamwoord
  2. het vertrouwen
    la confianza

vertrouwen werkwoord (vertrouw, vertrouwt, vertrouwde, vertrouwden, vertrouwd)

  1. vertrouwen
    confiar en; fiarse de; fiarse

Conjugations for vertrouwen:

o.t.t.
  1. vertrouw
  2. vertrouwt
  3. vertrouwt
  4. vertrouwen
  5. vertrouwen
  6. vertrouwen
o.v.t.
  1. vertrouwde
  2. vertrouwde
  3. vertrouwde
  4. vertrouwden
  5. vertrouwden
  6. vertrouwden
v.t.t.
  1. heb vertrouwd
  2. hebt vertrouwd
  3. heeft vertrouwd
  4. hebben vertrouwd
  5. hebben vertrouwd
  6. hebben vertrouwd
v.v.t.
  1. had vertrouwd
  2. had vertrouwd
  3. had vertrouwd
  4. hadden vertrouwd
  5. hadden vertrouwd
  6. hadden vertrouwd
o.t.t.t.
  1. zal vertrouwen
  2. zult vertrouwen
  3. zal vertrouwen
  4. zullen vertrouwen
  5. zullen vertrouwen
  6. zullen vertrouwen
o.v.t.t.
  1. zou vertrouwen
  2. zou vertrouwen
  3. zou vertrouwen
  4. zouden vertrouwen
  5. zouden vertrouwen
  6. zouden vertrouwen
diversen
  1. vertrouw!
  2. vertrouwt!
  3. vertrouwd
  4. vertrouwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor vertrouwen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
confianza confidentie; fiducie; geloof; vertrouwen gemoedsrust; gerustheid; rust; sereniteit
confiar en in vertrouwen nemen; toevertrouwen
convicción confidentie; fiducie; geloof; vertrouwen gezindheid; mening; opinie; overtuigdheid; overtuiging; vaststaande mening
creencia confidentie; fiducie; geloof; vertrouwen confessie; droombeeld; geloof; geloofsovertuiging; gezindheid; gezindte; godsdienst; hersenschim; illusie; religie; schijnbeeld; waan
fe confidentie; fiducie; geloof; vertrouwen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
confiar en vertrouwen hopen; spinzen; van hoop vervuld zijn; verlangen
fiarse vertrouwen
fiarse de vertrouwen

Verwante definities voor "vertrouwen":

  1. geloven dat hij eerlijk is1
    • ik vertrouw deze aannemer volkomen1
  2. het geloof dat je op iemand kunt rekenen1
    • ik heb wel vertrouwen in mijn vriend1
  3. op iets of iemand rekenen1
    • ze vertrouwt op haar gevoel1

Wiktionary: vertrouwen

vertrouwen
noun
  1. het geloof in betrouwbaarheid van een persoon

Cross Translation:
FromToVia
vertrouwen confiar confide — To trust, have faith (in).
vertrouwen fe faith — feeling that something is true
vertrouwen confianza trust — confidence in or reliance on some person or quality
vertrouwen crédito; fiar trust — confidence in the future payment for goods or services supplied; credit
vertrouwen confiar trust — To place confidence in
vertrouwen confianza VertrauenÜberzeugung von der Richtigkeit bzw. Wahrheit einer Handlung oder eines anderen Menschen. In der Regel ein gegenseitiges Verhältnis der Zuverlässigkeit
vertrouwen confianza confiance — Sentiment de sécurité
vertrouwen confiar confier — Traductions à trier suivant le sens
vertrouwen fe foi — Croyance aux vérités de la religion.