Nederlands

Uitgebreide vertaling voor vervaagd (Nederlands) in het Spaans

vervaagd:

vervaagd bijvoeglijk naamwoord

  1. vervaagd (weggezakt in het geheugen)
    desdibujado; borroso; borrado; esfumado

Vertaal Matrix voor vervaagd:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
borroso drab; droesem; grondsoppen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
borrado vervaagd; weggezakt in het geheugen heiig; weggeveegd
borroso vervaagd; weggezakt in het geheugen beneveld; dreigend; eng; flauw; heiig; mistig; nevelachtig; onduidelijk; onhelder; schemerig; schimmig; troebel; vaag; vaag zichtbaar; vagelijk; wazig
desdibujado vervaagd; weggezakt in het geheugen
esfumado vervaagd; weggezakt in het geheugen foetsie; verdwenen; weg

vervagen:

vervagen werkwoord (vervaag, vervaagt, vervaagde, vervaagden, vervaagd)

  1. vervagen (vaal worden; vervalen; verschieten; verkleuren)
  2. vervagen (verbleken; tanen)
  3. vervagen (in elkaar overlopen; vervloeien)
    cruzarse; desvanecerse; borrar; correrse; desdibujar; diluirse; disipar

Conjugations for vervagen:

o.t.t.
  1. vervaag
  2. vervaagt
  3. vervaagt
  4. vervagen
  5. vervagen
  6. vervagen
o.v.t.
  1. vervaagde
  2. vervaagde
  3. vervaagde
  4. vervaagden
  5. vervaagden
  6. vervaagden
v.t.t.
  1. ben vervaagd
  2. bent vervaagd
  3. is vervaagd
  4. zijn vervaagd
  5. zijn vervaagd
  6. zijn vervaagd
v.v.t.
  1. was vervaagd
  2. was vervaagd
  3. was vervaagd
  4. waren vervaagd
  5. waren vervaagd
  6. waren vervaagd
o.t.t.t.
  1. zal vervagen
  2. zult vervagen
  3. zal vervagen
  4. zullen vervagen
  5. zullen vervagen
  6. zullen vervagen
o.v.t.t.
  1. zou vervagen
  2. zou vervagen
  3. zou vervagen
  4. zouden vervagen
  5. zouden vervagen
  6. zouden vervagen
diversen
  1. vervaag!
  2. vervaagt!
  3. vervaagd
  4. vervagend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor vervagen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
borrar in elkaar overlopen; tanen; verbleken; vervagen; vervloeien aanrekenen; aanwrijven; afschrijven; berispen; beschuldigen; blameren; diskwalificeren; doorstrepen; gispen; iemand schrappen; laken; nadragen; royeren; te niet doen; uitgommen; uitroeien; uitschrijven; uitsluiten; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; verwijten; vlakken; voor de voeten gooien; voorhouden; wegvagen; wegvegen; wissen
correrse in elkaar overlopen; vervagen; vervloeien afreizen; heengaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken
cruzarse in elkaar overlopen; vervagen; vervloeien
descolorarse tanen; verbleken; vervagen van kleur veranderen; verkleuren
desdibujar in elkaar overlopen; tanen; verbleken; vervagen; vervloeien
desteñirse tanen; verbleken; vervagen
desvanecerse in elkaar overlopen; tanen; verbleken; vervagen; vervloeien flauwvallen; in katzwijm vallen; wegraken; zwijmelen
diluirse in elkaar overlopen; vervagen; vervloeien
disipar in elkaar overlopen; tanen; verbleken; vervagen; vervloeien nullificeren; ondervangen; opheffen; teniet doen; terugdraaien; vernietigen
empalidecer tanen; vaal worden; verbleken; verkleuren; verschieten; vervagen; vervalen bleek worden; verbleken; wit worden
palidecer vaal worden; verkleuren; verschieten; vervagen; vervalen bleek worden; verbleken; wit wegtrekken; wit worden
ponerse pálido vaal worden; verkleuren; verschieten; vervagen; vervalen bleek worden; verbleken; wit worden