Nederlands

Uitgebreide vertaling voor weigeren (Nederlands) in het Spaans

weigeren:

weigeren werkwoord (weiger, weigert, weigerde, weigerden, geweigerd)

  1. weigeren (afwijzen)
    rechazar; despedir; rehusar; negar; denegar; no aceptar; enviar; rebotar; descartar; suspender; deponer; anular; no funcionar; no dejar entrar
  2. weigeren (vertikken; declineren)
    negarse; rechazar; plantarse
  3. weigeren
    rechazar

Conjugations for weigeren:

o.t.t.
  1. weiger
  2. weigert
  3. weigert
  4. weigeren
  5. weigeren
  6. weigeren
o.v.t.
  1. weigerde
  2. weigerde
  3. weigerde
  4. weigerden
  5. weigerden
  6. weigerden
v.t.t.
  1. heb geweigerd
  2. hebt geweigerd
  3. heeft geweigerd
  4. hebben geweigerd
  5. hebben geweigerd
  6. hebben geweigerd
v.v.t.
  1. had geweigerd
  2. had geweigerd
  3. had geweigerd
  4. hadden geweigerd
  5. hadden geweigerd
  6. hadden geweigerd
o.t.t.t.
  1. zal weigeren
  2. zult weigeren
  3. zal weigeren
  4. zullen weigeren
  5. zullen weigeren
  6. zullen weigeren
o.v.t.t.
  1. zou weigeren
  2. zou weigeren
  3. zou weigeren
  4. zouden weigeren
  5. zouden weigeren
  6. zouden weigeren
diversen
  1. weiger!
  2. weigert!
  3. geweigerd
  4. weigerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

weigeren [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. weigeren (afwijzen; afslaan)
    el rechazar; el rehusar
    • rechazar [el ~] zelfstandig naamwoord
    • rehusar [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor weigeren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anular herroepen; intrekken; opheffen; terugnemen
descartar afschuiven; wegschuiven
despedir afdanken; afschaffen; aftreding; ontslaan; uit de dienst ontslaan
enviar verzending
rebotar afketsen; afstuiten; ricocheren; terugkaatsen
rechazar afslaan; afwijzen; weigeren afbeuken; afwimpelen; terugwijzen
rehusar afslaan; afwijzen; weigeren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anular afwijzen; weigeren afbestellen; afblazen; afbreken; afgelasten; afspraak afzeggen; afzeggen; annuleren; delgen; doorhalen; herroepen; intrekken; nietig verklaren; nullificeren; ondervangen; ongeldig maken; opheffen; schrappen; te niet doen; teniet doen; tenietdoen; terugdraaien; terugkomen op; terugnemen; terugroepen; terugschroeven; verijdelen; vernietigen
denegar afwijzen; weigeren afketsen; afkeuren; afstemmen; afwijzen; ricocheren; verbieden; verwerpen
deponer afwijzen; weigeren deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; opsturen; plaatsen; posten; stationeren; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden; zetten
descartar afwijzen; weigeren afdanken; afdrijven; afketsen; afkeuren; afstemmen; afwijzen; diskwalificeren; ecarteren; ricocheren; royeren; terugwijzen; uitsluiten; verlijeren; verwaarlozen; verweren; verwerpen; verwijderen; wegcijferen; wegstemmen; wraken
despedir afwijzen; weigeren aan de dijk zetten; afdanken; afvloeien; congé geven; declameren; dwingen ontslag te nemen; ecarteren; eruit gooien; hoogdravend praten; opsturen; oreren; posten; sturen; toezenden; uitwuiven; van zijn positie verdrijven; verzenden; wegsturen; wegzenden
enviar afwijzen; weigeren capituleren; doen toekomen; doorsturen; doorzenden; iem. iets sturen; insturen; inzenden; nazenden; ontheffen; ontslaan; opgeven; opsturen; overgeven; overmaken; posten; rondsturen; rondzenden; sturen; toezenden; uitleveren; uitsturen; versturen; verzenden; wegsturen; wegzenden; zenden; zich overgeven
negar afwijzen; weigeren achterhouden; afketsen; afkeuren; afstemmen; afwijzen; behouden; links laten liggen; logenstraffen; loochenen; negeren; ontkennen; opzijleggen; protesteren; reserveren; ricocheren; tegenspreken; tegenwerpen; terughouden; verbieden; verloochenen; verwerpen; verzaken; weerspreken
negarse declineren; vertikken; weigeren
no aceptar afwijzen; weigeren achterhouden; afketsen; afkeuren; afstemmen; afwijzen; behouden; opzijleggen; reserveren; ricocheren; terughouden; terugwijzen; verweren; verwerpen; wegstemmen
no dejar entrar afwijzen; weigeren
no funcionar afwijzen; weigeren afketsen; afstemmen; afwijzen; terugwijzen; verweren; verwerpen; wegstemmen
plantarse declineren; vertikken; weigeren
rebotar afwijzen; weigeren afketsen; afspatten; afspringen; afstoten; afstuiten; afvliegen; butsen; eraf duwen; kaatsen; ketsen; ricocheren; terugspringen; terugstuiten
rechazar afwijzen; declineren; vertikken; weigeren abstineren; achterhouden; afkeuren; afschepen; afslaan; afstemmen; afwijzen; afwimpelen; bedanken; behouden; ongeschikt verklaren; onthouden; opsturen; opzijleggen; posten; reserveren; sturen; teruggooien; terughouden; terugwerpen; toezenden; uitwerpen; verwerpen; verzenden; wegdringen; wegdrukken; wegduwen; weghouden; wegschuiven; wegsturen; wegzenden
rehusar afwijzen; weigeren afkeuren; afstemmen; afwijzen; verbieden; verwerpen
suspender afwijzen; weigeren afblazen; afgelasten; afketsen; afkeuren; afstemmen; afwijzen; afzeggen; afzien van rechtsvervolging; blijven zitten; doubleren; ermee uitscheiden; kelderen; onderbreken; opgeven; ophouden; ricocheren; schorsen; seponeren; staken; stoppen; suspenderen; terugwijzen; uitscheiden; verdagen; verweren; verwerpen; wegstemmen; zakken
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anular circulaire; ringvormig

Antoniemen van "weigeren":


Verwante definities voor "weigeren":

  1. er nee op zeggen1
    • doe je het? nee, ik weiger1
  2. het doet niet wat het moet doen1
    • die machine weigert weer1

Wiktionary: weigeren

weigeren
verb
  1. niet voldoen aan een verzoek of opdracht

Cross Translation:
FromToVia
weigeren abdicar abdicate — reject
weigeren rechazar decline — refuse
weigeren negar deny — to not allow
weigeren rehusar refuse(transitive) decline (request, demand)
weigeren refutar; rebatir refute — to deny the truth or correctness of (something)
weigeren rechazar; rehusar; suspender refuserrejeter une demande, ne pas accorder ce qui demander ; ne pas vouloir faire ce qui est exiger, prescrire, ordonné.
weigeren rehusar; devolver; refutar; rechazar; suspender; echar rejeter — Traductions à trier suivant le sens
weigeren rechazar; rehusar; suspender; devolver; desaprobar; reprobar; repeler; repujar repousser — Pousser en arrière, rejeter ; faire reculer quelqu’un, écarter de soi quelque chose.