Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. ziekte:
  2. zieken:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor ziekte (Nederlands) in het Spaans

ziekte:

ziekte [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de ziekte (ongemak)
    la enfermedad; la dolencia
  2. de ziekte
    la enfermedad

Vertaal Matrix voor ziekte:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dolencia ongemak; ziekte bezwaar; grief; het klagen; klacht; kwaal; slepende ziekte; stoornis
enfermedad ongemak; ziekte bezwaar; grief; het klagen; klacht; kwaal; kwaaltje; slepende ziekte; stoornis

Verwante woorden van "ziekte":

  • ziektes

Antoniemen van "ziekte":


Verwante definities voor "ziekte":

  1. het lichamelijk niet in orde zijn1
    • de dokters weten niet wat de oorzaak is van zijn ziekte1

Wiktionary: ziekte

ziekte
noun
  1. (medisch, nld): een gezondheidsprobleem

Cross Translation:
FromToVia
ziekte enfermedad disease — an abnormal condition of the body causing discomfort or dysfunction
ziekte enfermedad illness — an instance of a disease or poor health
ziekte enfermedad infirmitéaffection congénitale ou accidentelle qui gêne ou empêcher le fonctionnement de telle ou telle partie de l’organisme.
ziekte enfermedad maladie — maladie

zieken:

zieken werkwoord (ziek, ziekt, ziekte, ziekten, geziekt)

  1. zieken (sarren; uitdagen; pesten; )
    provocar; fastidiar; hacer rabiar; irritar

Conjugations for zieken:

o.t.t.
  1. ziek
  2. ziekt
  3. ziekt
  4. zieken
  5. zieken
  6. zieken
o.v.t.
  1. ziekte
  2. ziekte
  3. ziekte
  4. ziekten
  5. ziekten
  6. ziekten
v.t.t.
  1. heb geziekt
  2. hebt geziekt
  3. heeft geziekt
  4. hebben geziekt
  5. hebben geziekt
  6. hebben geziekt
v.v.t.
  1. had geziekt
  2. had geziekt
  3. had geziekt
  4. hadden geziekt
  5. hadden geziekt
  6. hadden geziekt
o.t.t.t.
  1. zal zieken
  2. zult zieken
  3. zal zieken
  4. zullen zieken
  5. zullen zieken
  6. zullen zieken
o.v.t.t.
  1. zou zieken
  2. zou zieken
  3. zou zieken
  4. zouden zieken
  5. zouden zieken
  6. zouden zieken
diversen
  1. ziek!
  2. ziekt!
  3. geziekt
  4. ziekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor zieken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fastidiar treiteren
provocar aanrichten; provoceren; treiteren; uitlokken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fastidiar jennen; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken dwarszitten; ergeren; etteren; foppen; geringschatten; harrewarren; in de maling nemen; irriteren; klagen; koeioneren; kwellen; lastigvallen; minachten; narren; neerkijken op; op de zenuwen werken; op zijn hart hebben; pesten; plagen; sarren; tarten; te pakken nemen; teisteren; tergen; treiteren; verachten; vervelen; vervelend doen; voor de gek houden; wegpesten; zeuren
hacer rabiar jennen; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken foppen; in de maling nemen; te pakken nemen; voor de gek houden
irritar jennen; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken ergeren; irriteren; op de zenuwen werken; vervelen
provocar jennen; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken aandoen; aanjagen; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aanrichten; aansporen; aanstichten; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten tot; activeren; adviseren; bemoedigen; berokkenen; bezielen; iets aanraden; influisteren; ingeven; instigeren; koeioneren; kwellen; motiveren; narren; ontlokken; ophitsen; opjutten; oppeppen; oppoken; opporren; opwekken; pesten; plagen; porren; provoceren; raden; sarren; souffleren; stimuleren; suggereren; tarten; tergen; teweegbrengen; toemoedigen; treiteren; uitdagen; uitklokken; uitlokken; veroorzaken; verwekken; wegpesten

Verwante vertalingen van ziekte