Nederlands

Uitgebreide vertaling voor [gedaan (Nederlands) in het Frans

gedaan:

gedaan bijvoeglijk naamwoord

  1. gedaan (doorgekookt; gereed; gaar)
    fait; prêt; fini; épuisé; terminé; éreinté; cuit
  2. gedaan (volbracht; gereed; klaar; beëindigd; af)
    prêt; accompli; fait; terminé; effectué; fini; préparé; achevé; cuit
  3. gedaan (voltooid; klaar; beëindigd; )
    fait; fini; prêt; exécuté; préparé; achevé; terminé

Vertaal Matrix voor gedaan:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fait aangelegenheid; actie; affaire; aktie; casus; daad; evenement; feit; gebeurtenis; geval; handeling; incident; kwestie; voorval; zaak
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
accompli af; beëindigd; gedaan; gereed; klaar; volbracht doorgekneed; uitgevoerd; verricht; voleindigd; volleerd; voltrokken
achevé af; afgelopen; beëindigd; gedaan; gepleegd; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; volbracht; voltooid; voorbij af; afgedaan; afgelopen; foutloos; gereed; geëindigd; klaar; over; perfect; uit; voleindigd; volleerd; volmaakt; voltooid; voorbij
cuit af; beëindigd; doorgekookt; gaar; gedaan; gereed; klaar; volbracht gekookt
effectué af; beëindigd; gedaan; gereed; klaar; volbracht bewerkstelligd; uitgevoerd; verricht
exécuté af; afgelopen; beëindigd; gedaan; gepleegd; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; voltooid; voorbij af; afgedaan; afgelopen; doodgeschoten; doorgevoerd; gereed; geëindigd; geëxecuteerd; klaar; over; uit; uitgevoerd; verricht; voltooid; voltrokken; voorbij
fait af; afgelopen; beëindigd; doorgekookt; gaar; gedaan; gepleegd; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; volbracht; voltooid; voorbij af; afgedaan; afgelopen; geboren; gecreëerd; gemaakt; geproduceerd; gereed; geschapen; gevormd; geëindigd; klaar; over; ter wereld gekomen; uit; uitgevoerd; verricht; vervaardigd; voltooid; voltrokken; voorbij
fini af; afgelopen; beëindigd; doorgekookt; gaar; gedaan; gepleegd; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; volbracht; voltooid; voorbij af; afgedaan; afgelopen; afgerond; eruit; foutloos; gecompleteerd; gereed; geëindigd; klaar; over; perfect; uit; voleindigd; volmaakt; voltooid; voorbij
préparé af; afgelopen; beëindigd; gedaan; gepleegd; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; volbracht; voltooid; voorbij af; afgedaan; afgelopen; bedacht; bereid; gekookt; gereed; gewapend; geëindigd; klaar; over; paraat; uit; voltooid; voorbereid; voorbewerkt; voorbij
prêt af; afgelopen; beëindigd; doorgekookt; gaar; gedaan; gepleegd; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; volbracht; voltooid; voorbij af; afgedaan; afgelopen; gekookt; genegen; gereed; geëindigd; klaar; lening; over; paraat; rap; snel; startklaar; uit; vlot; vlug; voltooid; voorbij
terminé af; afgelopen; beëindigd; doorgekookt; gaar; gedaan; gepleegd; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; volbracht; voltooid; voorbij af; afgedaan; afgehandeld; afgelopen; afgerond; gecompleteerd; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; voltooid; voorbij
épuisé doorgekookt; gaar; gedaan; gereed afgemat; bekaf; dodelijk vermoeid; doodmoe; doodop; hondsmoe; onbestelbaar; op; oververmoeid; uitgeput; uitgeteld
éreinté doorgekookt; gaar; gedaan; gereed afgemat; afgesloofd; dodelijk vermoeid; doodmoe; doodop; hondsmoe; op; uitgeteld

Verwante woorden van "gedaan":

  • gedane

doen:

doen werkwoord (doe, doet, deed, deden, gedaan)

  1. doen (uitvoeren; verrichten; handelen; uitrichten)
    faire; accomplir; exécuter; réaliser; s'acquitter de
    • faire werkwoord (fais, fait, faisons, faites, )
    • accomplir werkwoord (accomplis, accomplit, accomplissons, accomplissez, )
    • exécuter werkwoord (exécute, exécutes, exécutons, exécutez, )
    • réaliser werkwoord (réalise, réalises, réalisons, réalisez, )
    • s'acquitter de werkwoord

Conjugations for doen:

o.t.t.
  1. doe
  2. doet
  3. doet
  4. doen
  5. doen
  6. doen
o.v.t.
  1. deed
  2. deed
  3. deed
  4. deden
  5. deden
  6. deden
v.t.t.
  1. heb gedaan
  2. hebt gedaan
  3. heeft gedaan
  4. hebben gedaan
  5. hebben gedaan
  6. hebben gedaan
v.v.t.
  1. had gedaan
  2. had gedaan
  3. had gedaan
  4. hadden gedaan
  5. hadden gedaan
  6. hadden gedaan
o.t.t.t.
  1. zal doen
  2. zult doen
  3. zal doen
  4. zullen doen
  5. zullen doen
  6. zullen doen
o.v.t.t.
  1. zou doen
  2. zou doen
  3. zou doen
  4. zouden doen
  5. zouden doen
  6. zouden doen
diversen
  1. doe!
  2. doet!
  3. gedaan
  4. doende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor doen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
accomplir doen; handelen; uitrichten; uitvoeren; verrichten afkrijgen; afleggen; afmaken; afronden; afwerken; bedingen; bewerkstelligen; beëindigen; completeren; een einde maken aan; fixen; klaarkrijgen; klaarmaken; klaarspelen; lappen; meters maken; realiseren; totstandbrengen; verwerkelijken; verwezenlijken; volbrengen; volmaken; voltooien; voltrekken; voor elkaar krijgen; waarmaken; zich voltrekken
exécuter doen; handelen; uitrichten; uitvoeren; verrichten afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; arbeiden; bedingen; bewerkstelligen; beëindigen; completeren; doodschieten; doodvonnis uitvoeren; een einde maken aan; executeren; fixen; klaarkrijgen; klaarmaken; klaarspelen; koudmaken; lappen; liquideren; om het leven brengen; ombrengen; plegen; ter dood brengen; terechtstellen; uit de weg ruimen; uitvoeren; vermoorden; volbrengen; volmaken; voltooien; voltrekken; volvoeren; voor elkaar krijgen; werken; zich voltrekken
faire doen; handelen; uitrichten; uitvoeren; verrichten aandoen; aanrichten; aanstichten; aanvangen; afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beginnen; beoefenen; berokkenen; beëindigen; completeren; een einde maken aan; in het leven roepen; klaarkrijgen; klaarmaken; maken; plegen; praktiseren; scheppen; sport uitoefenen; starten; tot stand brengen; uitoefenen; van start gaan; veroorzaken; volbrengen; volmaken; voltooien; voor elkaar krijgen
réaliser doen; handelen; uitrichten; uitvoeren; verrichten arbeiden; bedingen; begrijpen; behalen; bewerkstelligen; fixen; iets bemachtigen; in het leven roepen; inzien; klaarspelen; lappen; maken; met het verstand vatten; realiseren; regisseren; scheppen; snappen; te pakken krijgen; ten gelde maken; tot stand brengen; tot stand komen; totstandbrengen; verkrijgen; verwerkelijken; verwezenlijken; voor elkaar krijgen; werken; winnen; zich voltrekken
s'acquitter de doen; handelen; uitrichten; uitvoeren; verrichten aanzuiveren; afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; betalen; beëindigen; completeren; een einde maken aan; genoegdoen; klaarkrijgen; klaarmaken; kwijten; nabetalen; vereffenen; volbrengen; voldoen; volmaken; voltooien; zich kwijten
- functioneren; laten; werken

Synoniemen voor "doen":


Antoniemen van "doen":


Verwante definities voor "doen":

  1. eraan werken, het uitvoeren1
    • wie doet de vaat vanavond?1
  2. maken dat het erin of erop gaat1
    • ik doe suiker in mijn koffie1
  3. het werk verrichten waarvoor het bedoeld is1
    • de auto doet het weer1
  4. veroorzaken dat het gebeurt1
    • dat doet me denken aan vroeger1

Wiktionary: doen

doen
verb
  1. een actie ondernemen
doen
verb
  1. mettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher.
  2. bâtir, élever, avec de la pierre, du bois, du métal, etc., d’après un plan déterminé.
  3. exécuter ou faire exécuter certains ouvrages suivant les procédés d’un art mécanique, en atelier ou en usine.
  4. Faire du sport/activité
  5. créer, produire, fabriquer, en parlant de toute œuvre matérielle.
  6. placer une personne, ou un animal, ou une chose dans un lieu déterminé.
  7. accomplir une œuvre, produire un effet.
  8. placer, mettre sur quelque chose.
  9. remettre une chose entre les mains de celui à qui elle appartenir, de quelque manière qu’on l’avoir.

Cross Translation:
FromToVia
doen faire do — perform, execute
doen aller do — work, suffice
doen déculotter pants — pull someone’s pants down
doen placer; mettre; poser put — to place something somewhere
doen faire machen — in einen bestimmten Zustand versetzen