Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. accumuleren:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor accumuleren (Nederlands) in het Frans

accumuleren:

accumuleren werkwoord (accumuleer, accumuleert, accumuleerde, accumuleerden, geaccumuleerd)

  1. accumuleren (opeenhopen; hopen)
    cumuler; accumuler; amonceler; empiler; amasser; entasser; superposer
    • cumuler werkwoord (cumule, cumules, cumulons, cumulez, )
    • accumuler werkwoord (accumule, accumules, accumulons, accumulez, )
    • amonceler werkwoord (amoncelle, amoncelles, amoncelons, amoncelez, )
    • empiler werkwoord (empile, empiles, empilons, empilez, )
    • amasser werkwoord (amasse, amasses, amassons, amassez, )
    • entasser werkwoord (entasse, entasses, entassons, entassez, )
    • superposer werkwoord (superpose, superposes, superposons, superposez, )
  2. accumuleren (zich ophopen; zich opstapelen)
    cumuler; entasser; superposer; empiler; s'accumuler; s'amasser; s'amonceler
    • cumuler werkwoord (cumule, cumules, cumulons, cumulez, )
    • entasser werkwoord (entasse, entasses, entassons, entassez, )
    • superposer werkwoord (superpose, superposes, superposons, superposez, )
    • empiler werkwoord (empile, empiles, empilons, empilez, )
    • s'accumuler werkwoord
    • s'amasser werkwoord
    • s'amonceler werkwoord

Conjugations for accumuleren:

o.t.t.
  1. accumuleer
  2. accumuleert
  3. accumuleert
  4. accumuleren
  5. accumuleren
  6. accumuleren
o.v.t.
  1. accumuleerde
  2. accumuleerde
  3. accumuleerde
  4. accumuleerden
  5. accumuleerden
  6. accumuleerden
v.t.t.
  1. heb geaccumuleerd
  2. hebt geaccumuleerd
  3. heeft geaccumuleerd
  4. hebben geaccumuleerd
  5. hebben geaccumuleerd
  6. hebben geaccumuleerd
v.v.t.
  1. had geaccumuleerd
  2. had geaccumuleerd
  3. had geaccumuleerd
  4. hadden geaccumuleerd
  5. hadden geaccumuleerd
  6. hadden geaccumuleerd
o.t.t.t.
  1. zal accumuleren
  2. zult accumuleren
  3. zal accumuleren
  4. zullen accumuleren
  5. zullen accumuleren
  6. zullen accumuleren
o.v.t.t.
  1. zou accumuleren
  2. zou accumuleren
  3. zou accumuleren
  4. zouden accumuleren
  5. zouden accumuleren
  6. zouden accumuleren
diversen
  1. accumuleer!
  2. accumuleert!
  3. geaccumuleerd
  4. accumulerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor accumuleren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
accumuler accumuleren; hopen; opeenhopen aangroeien; op bankrekening zetten; op elkaar stapelen; op elkaar zetten; opeenhopen; opstapelen; sparen; stapelen; zich vermeerderen
amasser accumuleren; hopen; opeenhopen bijeen drommen; bijeenschrapen; bijeenzamelen; bijeenzoeken; hamsteren; inzamelen; op bankrekening zetten; op elkaar stapelen; op elkaar zetten; opeenhopen; oppakken; oppikken; oppotten; oprapen; opsnappen; opstapelen; opzij leggen; potten; sparen; stapelen; vergaren; verzamelen
amonceler accumuleren; hopen; opeenhopen op elkaar stapelen; op elkaar zetten; opeenhopen; opstapelen; stapelen
cumuler accumuleren; hopen; opeenhopen; zich ophopen; zich opstapelen cumuleren; op bankrekening zetten; sparen
empiler accumuleren; hopen; opeenhopen; zich ophopen; zich opstapelen op elkaar stapelen; op elkaar zetten; opeenhopen; ophopen; opkroppen; opstapelen; stapelen
entasser accumuleren; hopen; opeenhopen; zich ophopen; zich opstapelen hamsteren; op elkaar stapelen; op elkaar zetten; opeenhopen; oppotten; opstapelen; opzij leggen; potten; stapelen
s'accumuler accumuleren; zich ophopen; zich opstapelen
s'amasser accumuleren; zich ophopen; zich opstapelen samendringen
s'amonceler accumuleren; zich ophopen; zich opstapelen
superposer accumuleren; hopen; opeenhopen; zich ophopen; zich opstapelen op elkaar stapelen; op elkaar zetten; opeenhopen; opstapelen; stapelen

Wiktionary: accumuleren

accumuleren
verb
  1. Accumuler

Cross Translation:
FromToVia
accumuleren accumuler accumulate — to pile up
accumuleren accumuler accumulate — to grow in number
accumuleren cumuler kumulieren — (an)häufen, summieren