Nederlands

Uitgebreide vertaling voor afvaart (Nederlands) in het Frans

afvaart:

afvaart [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de afvaart (afvaren; uitvaren)
    le décollage; l'appareillage; le départ; le démarrage

Vertaal Matrix voor afvaart:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
appareillage afvaart; afvaren; uitvaren
décollage afvaart; afvaren; uitvaren aanvang; afreis; begin; inzet; opening; opstijging; start; vertrek
démarrage afvaart; afvaren; uitvaren aanvang; accelereren; afreis; begin; inzet; opening; opstarten; optrekken; start; versnellen; vertrek
départ afvaart; afvaren; uitvaren aanvang; aanvangstijd; afreis; afrit; afvliegen; begin; begintijd; heengaan; inzet; opening; start; starttijd; vertrek; vertrekken; vertrektijd; weggaan; wegvliegen

Wiktionary: afvaart

afvaart
noun
  1. moment précis de l'action de partir.

Cross Translation:
FromToVia
afvaart descente Abfahrt — die Fahrt nach unten, die Fahrt herab oder hinab

afvaart vorm van afvaren:

afvaren werkwoord (vaar af, vaart af, voer af, voeren af, afgevaren)

  1. afvaren (afsteken; wegvaren)
    partir; décamper; faire bagage; contraster; prendre la mer; s'en aller
    • partir werkwoord (pars, part, partons, partez, )
    • décamper werkwoord (décampe, décampes, décampons, décampez, )
    • faire bagage werkwoord
    • contraster werkwoord (contraste, contrastes, contrastons, contrastez, )
    • prendre la mer werkwoord
    • s'en aller werkwoord
  2. afvaren (uitvaren; van wal gaan)

Conjugations for afvaren:

o.t.t.
  1. vaar af
  2. vaart af
  3. vaart af
  4. varen af
  5. varen af
  6. varen af
o.v.t.
  1. voer af
  2. voer af
  3. voer af
  4. voeren af
  5. voeren af
  6. voeren af
v.t.t.
  1. ben afgevaren
  2. bent afgevaren
  3. is afgevaren
  4. zijn afgevaren
  5. zijn afgevaren
  6. zijn afgevaren
v.v.t.
  1. was afgevaren
  2. was afgevaren
  3. was afgevaren
  4. waren afgevaren
  5. waren afgevaren
  6. waren afgevaren
o.t.t.t.
  1. zal afvaren
  2. zult afvaren
  3. zal afvaren
  4. zullen afvaren
  5. zullen afvaren
  6. zullen afvaren
o.v.t.t.
  1. zou afvaren
  2. zou afvaren
  3. zou afvaren
  4. zouden afvaren
  5. zouden afvaren
  6. zouden afvaren
diversen
  1. vaar af!
  2. vaart af!
  3. afgevaren
  4. afvarende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afvaren [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. afvaren (afvaart; uitvaren)
    le décollage; l'appareillage; le départ; le démarrage

Vertaal Matrix voor afvaren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
appareillage afvaart; afvaren; uitvaren
décollage afvaart; afvaren; uitvaren aanvang; afreis; begin; inzet; opening; opstijging; start; vertrek
démarrage afvaart; afvaren; uitvaren aanvang; accelereren; afreis; begin; inzet; opening; opstarten; optrekken; start; versnellen; vertrek
départ afvaart; afvaren; uitvaren aanvang; aanvangstijd; afreis; afrit; afvliegen; begin; begintijd; heengaan; inzet; opening; start; starttijd; vertrek; vertrekken; vertrektijd; weggaan; wegvliegen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
contraster afsteken; afvaren; wegvaren afsteken; aftekenen; contrasteren; eruit springen; in het oog lopen; opvallen; uitspringen; uitsteken
décamper afsteken; afvaren; wegvaren de plaat poetsen; ervandoor gaan; hem smeren; inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren; zich uit de voeten maken; zich wegscheren
faire bagage afsteken; afvaren; wegvaren afreizen; heengaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken
lever l'ancre afvaren; uitvaren; van wal gaan er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken
partir afsteken; afvaren; wegvaren aanbreken; aanvangen; afreizen; aftreden; beginnen; bezwijken; doodgaan; een begin nemen; gaan; heengaan; inslapen; lopend weggaan; omkomen; opbreken; opstappen; overlijden; smeren; sneuvelen; starten; sterven; terugtrekken; uittreden; uitzeilen; vallen; van start gaan; verdwijnen; verlaten; vertrekken; verwijderen; weggaan; weglopen; wegreizen; wegtrekken; wegvallen; zich begeven
prendre la mer afsteken; afvaren; uitvaren; van wal gaan; wegvaren afreizen; heengaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken
prendre le large afvaren; uitvaren; van wal gaan afreizen; heengaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken
quitter le port afvaren; uitvaren; van wal gaan afreizen; heengaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken
s'en aller afsteken; afvaren; wegvaren afreizen; aftreden; de plaat poetsen; deserteren; ervandoor gaan; gaan; heengaan; hem smeren; het leger ontvluchten; inrukken; lopend weggaan; opbreken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren; opstappen; smeren; terugtrekken; uittreden; verdwijnen; verlaten; vertrekken; verwijderen; weggaan; weglopen; wegreizen; wegtrekken; zich uit de voeten maken

Wiktionary: afvaren

afvaren
verb
  1. marine|fr commencer un voyage sur mer.