Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. bengel:
  2. bengelen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bengel (Nederlands) in het Frans

bengel:

bengel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de bengel (kwajongen; deugniet; boefje; )
    l'espiègle; le polisson; le gamin
    • espiègle [le ~] zelfstandig naamwoord
    • polisson [le ~] zelfstandig naamwoord
    • gamin [le ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor bengel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
espiègle bengel; boefje; deugniet; kwajongen; ondeugd; schavuit; schelm; vlegel deugniet; grappenmaker; guit; jongen; komiek; mallerd; olijkerd; paljas; pias; rakker; schalk; snaak; stinkerd; stouterd; uilenspiegel
gamin bengel; boefje; deugniet; kwajongen; ondeugd; schavuit; schelm; vlegel dreumes; hummel; joch; jochie; jongetje; klein jongetje; klein kind; kleine jongen; kleintje; peuter; snuiter; straatjongen; uk; vandaal; worm; wurm
polisson bengel; boefje; deugniet; kwajongen; ondeugd; schavuit; schelm; vlegel blaag; boef; fielt; jongen; jongens; lelijkerd; picaro; rakker; rakkers; rekel; schalk; schavuit; schelm; schobbejak; schoelje; schoft; schurk; smeerlap; smiecht; smiek; stouterd; viezerik; zwijn
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
espiègle geestig; geinig; grappig; guitig; koddig; komiek; komisch; lachwekkend; leuk; lollig; olijk
gamin bengelachtig; guitig; jongensachtig; kwajongensachtig; ondeugend; schalkachtig; schalks; schelmachtig; schelms; snaaks; spotachtig
polisson bengelachtig; ernaast; fout; foutief; guitig; jongensachtig; kwajongensachtig; mis; ondeugend; onjuist; onwaar; rekelachtig; schalkachtig; schalks; schelmachtig; schelms; snaaks; spotachtig; ten onrechte; verkeerd

Verwante woorden van "bengel":


Wiktionary: bengel

bengel
Cross Translation:
FromToVia
bengel fripouille; canaille; crapule rascal — someone who is naughty
bengel garnement urchin — mischievous child

bengelen:

bengelen werkwoord (bengel, bengelt, bengelde, bengelden, gebengeld)

  1. bengelen (slingeren)
    pendiller; osciller; se balancer
    • pendiller werkwoord (pendille, pendilles, pendillons, pendillez, )
    • osciller werkwoord (oscille, oscilles, oscillons, oscillez, )
    • se balancer werkwoord

Conjugations for bengelen:

o.t.t.
  1. bengel
  2. bengelt
  3. bengelt
  4. bengelen
  5. bengelen
  6. bengelen
o.v.t.
  1. bengelde
  2. bengelde
  3. bengelde
  4. bengelden
  5. bengelden
  6. bengelden
v.t.t.
  1. heb gebengeld
  2. hebt gebengeld
  3. heeft gebengeld
  4. hebben gebengeld
  5. hebben gebengeld
  6. hebben gebengeld
v.v.t.
  1. had gebengeld
  2. had gebengeld
  3. had gebengeld
  4. hadden gebengeld
  5. hadden gebengeld
  6. hadden gebengeld
o.t.t.t.
  1. zal bengelen
  2. zult bengelen
  3. zal bengelen
  4. zullen bengelen
  5. zullen bengelen
  6. zullen bengelen
o.v.t.t.
  1. zou bengelen
  2. zou bengelen
  3. zou bengelen
  4. zouden bengelen
  5. zouden bengelen
  6. zouden bengelen
diversen
  1. bengel!
  2. bengelt!
  3. gebengeld
  4. bengelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor bengelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
osciller bengelen; slingeren deinen; flakkeren; flikkeren; fluctueren; golven; heen en weer zwaaien; oscilleren; schommelen; slingeren; variëren; vlammen; wankelen; wiebelen; wiegelen; wiegen; wriggelen; wrikken; zwaaien; zwenken
pendiller bengelen; slingeren
se balancer bengelen; slingeren deinen; golven; heen en weer zwaaien; schommelen; slingeren; wiebelen; wiegen; zwaaien; zwenken

Verwante woorden van "bengelen":


Wiktionary: bengelen


Cross Translation:
FromToVia
bengelen pendre; pendouiller dangle — hang loosely