Nederlands

Uitgebreide vertaling voor dus (Nederlands) in het Frans

dus:

dus bijvoeglijk naamwoord

  1. dus (dientengevolge; zodoende; zo; aldus)
    ainsi; par suite; de cette façon; par conséquent; en conséquence; de ce fait
  2. dus (uiteraard; vanzelfsprekend; natuurlijk; )
    bien sûr; naturellement; évidemment; certainement; pourtant; sans aucun doute; en effet; évident; quand même; de toute façon; cela va de soi; sans doute; tout de même; sans contrainte; cependant; bien entendu; forcément; de toute évidence; effectivement; certes; naturel; d'ailleurs
  3. dus (bijgevolg; daarom; derhalve)
    donc; par conséquent; en conséquence; de ce fait

Vertaal Matrix voor dus:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
naturel eenvoud; naturel; natuurlijkheid; ongedwongenheid; ongekunsteldheid
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
cependant doch
pourtant doch
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ainsi aldus; dientengevolge; dus; zo; zodoende daarom; derhalve; deswege; vandaar; zus
bien entendu 'tuurlijk; allicht; bijgevolg; dus; logisch; natuurlijk; onontkomelijk; uiteraard; vanzelfsprekend; zeker; zonder twijfel jazeker; waarlijk; welteverstaan; zeker
bien sûr 'tuurlijk; allicht; bijgevolg; dus; logisch; natuurlijk; onontkomelijk; uiteraard; vanzelfsprekend; zeker; zonder twijfel welja; zondermeer
cela va de soi 'tuurlijk; allicht; bijgevolg; dus; logisch; natuurlijk; onontkomelijk; uiteraard; vanzelfsprekend; zeker; zonder twijfel
cependant 'tuurlijk; allicht; bijgevolg; dus; logisch; natuurlijk; onontkomelijk; uiteraard; vanzelfsprekend; zeker; zonder twijfel alvast; desalniettemin; desondanks; doch; echter; evengoed; evenwel; in de tussentijd; inmiddels; intussen; maar; mede; mee; niettegenstaande; niettemin; nochtans; onderhand; ondertussen; onderwijl; toch
certainement 'tuurlijk; allicht; bijgevolg; dus; logisch; natuurlijk; onontkomelijk; uiteraard; vanzelfsprekend; zeker; zonder twijfel absoluut; bepaald wel; beslist; feitelijk; geheid; gewis; heus; jazeker; ongetwijfeld; onvoorwaardelijk; onweerlegbaar; pertinent; reëel; ronduit; stellig; ten enenmale; vast; vast en zeker; vaststaand; volstrekt; voorzeker; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker
certes 'tuurlijk; allicht; bijgevolg; dus; logisch; natuurlijk; onontkomelijk; uiteraard; vanzelfsprekend; zeker; zonder twijfel beslist; daadwerkelijk; feitelijk; geheid; gewis; heus; jazeker; metterdaad; ongetwijfeld; reëel; stellig; vast; vast en zeker; voorzeker; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker
d'ailleurs 'tuurlijk; allicht; bijgevolg; dus; logisch; natuurlijk; onontkomelijk; uiteraard; vanzelfsprekend; zeker; zonder twijfel apropos; behalve dat; bovendien; daarbij; daarenboven; overigens; trouwens; à propos
de ce fait aldus; bijgevolg; daarom; derhalve; dientengevolge; dus; zo; zodoende daardoor; dientengevolge; door dit; hierdoor; mitsdien
de cette façon aldus; dientengevolge; dus; zo; zodoende op die manier
de toute façon 'tuurlijk; allicht; bijgevolg; dus; logisch; natuurlijk; onontkomelijk; uiteraard; vanzelfsprekend; zeker; zonder twijfel desalniettemin; desondanks; evengoed; hoe dan ook; niettegenstaande; sowieso; toch
de toute évidence 'tuurlijk; allicht; bijgevolg; dus; logisch; natuurlijk; onontkomelijk; uiteraard; vanzelfsprekend; zeker; zonder twijfel bemerkbaar; blijkbaar; duidelijk; helder; herkenbaar; hoorbaar; klaar als een klontje; merkbaar; overduidelijk; tastbaar; te zien; voelbaar; waarneembaar; zichtbaar
donc bijgevolg; daarom; derhalve; dus immers; mitsdien
effectivement 'tuurlijk; allicht; bijgevolg; dus; logisch; natuurlijk; onontkomelijk; uiteraard; vanzelfsprekend; zeker; zonder twijfel absoluut; beslist; daadwerkelijk; echt; effectief; heus; inderdaad; jawel; jazeker; metterdaad; reëel; ronduit; stellig; voorwaar; waar; waarachtig; waarlijk; warempel; werkelijk; zeker
en conséquence aldus; bijgevolg; daarom; derhalve; dientengevolge; dus; zo; zodoende mits; mitsdien; onder voorwaarde dat
en effet 'tuurlijk; allicht; bijgevolg; dus; logisch; natuurlijk; onontkomelijk; uiteraard; vanzelfsprekend; zeker; zonder twijfel daadwerkelijk; echt; effectief; heus; inderdaad; jawel; jazeker; metterdaad; namelijk; reëel; voorwaar; waar; waarachtig; warempel; werkelijk
forcément 'tuurlijk; allicht; bijgevolg; dus; logisch; natuurlijk; onontkomelijk; uiteraard; vanzelfsprekend; zeker; zonder twijfel daadwerkelijk; metterdaad; per se
naturel 'tuurlijk; allicht; bijgevolg; dus; logisch; natuurlijk; onontkomelijk; uiteraard; vanzelfsprekend; zeker; zonder twijfel aangeboren; autochtoon; eenvoudig; eigen; gemakkelijk; in een handomdraai; ingeboren; inheems; inlands; koel; koud; licht; makkelijk; moeiteloos; natuurlijk; niet moeilijk; onaangebroken; onaangedaan; onaangeroerd; onaangetast; onberoerd; onbewogen; ongebruikt; ongecompliceerd; ongedwongen; ongekunsteld; ongeopend; simpel; van nature aanwezig; vanzelf; zonder moeite
naturellement 'tuurlijk; allicht; bijgevolg; dus; logisch; natuurlijk; onontkomelijk; uiteraard; vanzelfsprekend; zeker; zonder twijfel aangeboren; eigen; in een handomdraai; ingeboren; moeiteloos; natuurlijk; natuurlijk!; van nature aanwezig; vanzelf; vanzelf!; zonder moeite
par conséquent aldus; bijgevolg; daarom; derhalve; dientengevolge; dus; zo; zodoende daarom; derhalve; deswege; dientengevolge; hierdoor; ingevolge hiervan; mitsdien; vandaar; vandaar dat; zodoende
par suite aldus; dientengevolge; dus; zo; zodoende
pourtant 'tuurlijk; allicht; bijgevolg; dus; logisch; natuurlijk; onontkomelijk; uiteraard; vanzelfsprekend; zeker; zonder twijfel doch; echter; maar; mede; mee; niettemin; nochtans
quand même 'tuurlijk; allicht; bijgevolg; dus; logisch; natuurlijk; onontkomelijk; uiteraard; vanzelfsprekend; zeker; zonder twijfel inderdaad; jawel; jazeker
sans aucun doute 'tuurlijk; allicht; bijgevolg; dus; logisch; natuurlijk; onontkomelijk; uiteraard; vanzelfsprekend; zeker; zonder twijfel absoluut; daadwerkelijk; metterdaad; onvoorwaardelijk; pertinent; ten enenmale; vast en zeker; vaststaand; volstrekt; zeker
sans contrainte 'tuurlijk; allicht; bijgevolg; dus; logisch; natuurlijk; onontkomelijk; uiteraard; vanzelfsprekend; zeker; zonder twijfel in een handomdraai; in het voorbijgaan; informeel; losjes; moeiteloos; natuurlijk; ongedwongen; ongekunsteld; onverplicht; spontaan; terloops; uit vrije wil; vanzelf; voorlopig; vrijblijvend; vrijwillig; zonder moeite
sans doute 'tuurlijk; allicht; bijgevolg; dus; logisch; natuurlijk; onontkomelijk; uiteraard; vanzelfsprekend; zeker; zonder twijfel absoluut; beslist; feitelijk; geheid; gewis; heus; ongetwijfeld; onvoorwaardelijk; pertinent; reëel; stellig; ten enenmale; vast; vast en zeker; vaststaand; volstrekt; voorzeker; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker
tout de même 'tuurlijk; allicht; bijgevolg; dus; logisch; natuurlijk; onontkomelijk; uiteraard; vanzelfsprekend; zeker; zonder twijfel daadwerkelijk; desondanks; doch; echter; evenwel; inderdaad; jawel; jazeker; maar; metterdaad; niettemin; nochtans; toch; voorwaar
évidemment 'tuurlijk; allicht; bijgevolg; dus; logisch; natuurlijk; onontkomelijk; uiteraard; vanzelfsprekend; zeker; zonder twijfel bemerkbaar; daadwerkelijk; frappant; geprononceerd; herkenbaar; hoorbaar; in het oog lopend; in het oog springend; markant; merkbaar; metterdaad; ondubbelzinnig; onmiskenbaar; opmerkelijk; opmerkenswaardig; opvallend; saillant; tastbaar; te zien; treffend; uitgesproken; voelbaar; waarneembaar; zichtbaar
évident 'tuurlijk; allicht; bijgevolg; dus; logisch; natuurlijk; onontkomelijk; uiteraard; vanzelfsprekend; zeker; zonder twijfel aanschouwelijk; algemeen begrijpbaar; apert; automatisch; begrijpelijk; bemerkbaar; direct; duidelijk; eenduidig; flagrant; frappant; geprononceerd; helder; herkenbaar; hoorbaar; in het oog lopend; in het oog springend; klaar als een klontje; klaarblijkelijk; klare; markant; merkbaar; ondubbelzinnig; onknap; onmiskenbaar; opmerkelijk; opmerkenswaardig; opvallend; overduidelijk; recht door zee; regelrecht; saillant; tastbaar; te zien; treffend; uitgesproken; vanzelfsprekend; voelbaar; waarneembaar; zichtbaar; zo klaar als een klontje; zonneklaar

Verwante definities voor "dus":

  1. geeft logisch vervolg aan1
    • ik heb visite, dus ik kan niet mee1

Wiktionary: dus

dus
adverb
  1. om die reden, daarom
dus
Cross Translation:
FromToVia
dus ainsi; donc; d'où; par conséquent hence — as a result, therefore
dus ainsi also — ein eine Schlussfolgerung einleitendes Wort
dus c’est pourquoi; pour cela deswegen — rückbezügliches Adverb, das eine Schlussfolgerung aus einem vorgenannten Sachverhalt bezeichnet
dus donc ergo — eine Schlussfolgerung einleitendes Wort
dus par conséquent mithingehoben: eine Schlussfolgerung einleitendes Wort

Verwante vertalingen van dus



Frans

Uitgebreide vertaling voor dus (Frans) in het Nederlands

devoir:

devoir werkwoord (dois, doit, devons, devez, )

  1. devoir (falloir; être obligé de; être dans l'obligation de)
    willen; moeten; believen
    • willen werkwoord (wil, wilt, wil/wilt, wilde, wilden, gewild)
    • moeten werkwoord (moet, moest, moesten, gemoeten)
    • believen werkwoord (belief, belieft, beliefde, beliefden, beliefd)
  2. devoir (être obligé de; falloir; être dans l'obligation de)
    moeten; dienen; verplicht zijn
    • moeten werkwoord (moet, moest, moesten, gemoeten)
    • dienen werkwoord (dien, dient, diende, dienden, gediend)
    • verplicht zijn werkwoord
  3. devoir

Conjugations for devoir:

Présent
  1. dois
  2. dois
  3. doit
  4. devons
  5. devez
  6. doivent
imparfait
  1. devais
  2. devais
  3. devait
  4. devions
  5. deviez
  6. devaient
passé simple
  1. dus
  2. dus
  3. dut
  4. dûmes
  5. dûtes
  6. durent
futur simple
  1. devrai
  2. devras
  3. devra
  4. devrons
  5. devrez
  6. devront
subjonctif présent
  1. que je doive
  2. que tu doives
  3. qu'il doive
  4. que nous devions
  5. que vous deviez
  6. qu'ils doivent
conditionnel présent
  1. devrais
  2. devrais
  3. devrait
  4. devrions
  5. devriez
  6. devraient
passé composé
  1. ai dû
  2. as dû
  3. a dû
  4. avons dû
  5. avez dû
  6. ont dû
divers
  1. dois!
  2. devez!
  3. devons!
  4. devant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

devoir [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le devoir
    het moeten
    • moeten [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. le devoir (obligation)
    de plicht
    • plicht [de ~] zelfstandig naamwoord
  3. le devoir (épreuve; essai; dissertation; )
    het werkstuk; de verhandeling
  4. le devoir (travail d'écriture)
    het schrijfwerk
  5. le devoir (difficulté; problème; tâche; question)
    de moeilijkheid; de ingewikkeldheid; het probleem

Vertaal Matrix voor devoir:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
believen gré
ingewikkeldheid devoir; difficulté; problème; question; tâche caractère complexe; complexité
moeilijkheid devoir; difficulté; problème; question; tâche difficulté; désagrément; embarras; ennui; inconvénient; peine; pétrin
moeten devoir
plicht devoir; obligation
probleem devoir; difficulté; problème; question; tâche cas; casse-tête; complication; difficulté; dilemme; désagrément; embarras; ennui; inconvénient; mots croisés; mystère; peine; problème; puzzle; pétrin; question; tâche; tâche scolaire; énigme
schrijfwerk devoir; travail d'écriture
verhandeling article; besogne; composition; conférence; devoir; dissertation; essai; exposé; mémoire; ouvrage; problème; question; rédaction; travail; tâche; épreuve article; composition; conférence; essai; exposé
werkstuk article; besogne; composition; conférence; devoir; dissertation; essai; exposé; mémoire; ouvrage; problème; question; rédaction; travail; tâche; épreuve
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
believen devoir; falloir; être dans l'obligation de; être obligé de amuser; jouir de; plaire; sembler bon
dienen devoir; falloir; être dans l'obligation de; être obligé de servir
moeten devoir; falloir; être dans l'obligation de; être obligé de
verplicht zijn devoir; falloir; être dans l'obligation de; être obligé de
willen devoir; falloir; être dans l'obligation de; être obligé de aimer; désirer; vouloir
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
schuldig zijn devoir

Synoniemen voor "devoir":


Wiktionary: devoir

devoir
verb
  1. Avoir à payer une somme d’argent, à rendre ou à donner quelque chose que ce soit.
noun
  1. Ce à quoi on est obliger par la raison, par la morale, par la loi, par sa condition, par la bienséance, etc.
devoir
verb
  1. moeten
  2. gedwongen zijn
noun
  1. een te verrichten werk

Cross Translation:
FromToVia
devoir plicht duty — that which one is morally or legally obligated to do
devoir moeten have — must
devoir moeten have to — obligation
devoir moeten must — must
devoir schuldig zijn owe — to be under an obligation
devoir schuldig zijn owe — to be in debt
devoir moeten; zou moeten should — expressing obligation
devoir profielwerkstuk Hausarbeit — Schulaufgaben, die zu Hause gelöst werden sollen
devoir huiswerk HausaufgabeAufgabe, welche Lehrer Schülern aufgeben und in der Regel zu Hause gemacht werden sollen
devoir worden; zullen; gaan werden — sich (unwillkürlich) entwickeln zu (besonders Partizipien und substantivierter Infinitiv)