Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. geoefend:
  2. oefenen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor geoefend (Nederlands) in het Frans

geoefend:

geoefend bijvoeglijk naamwoord

  1. geoefend (bekwaam; bedreven)
    capable; entraîné; compétent; habile; exercé; adroitement; apte; adroit; habilement

Vertaal Matrix voor geoefend:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
adroit bedreven; bekwaam; geoefend adrem; behendig; bekwaam; berekenend; bijdehand; clever; echt; eenvoudig; eerlijk; gehaaid; gemakkelijk; gevat; gewiekst; handig; kien; kundig; licht; makkelijk; menens; niet moeilijk; oprecht; pienter; raak; ronduit; schrander; simpel; slim; snedig; snugger; uitgeslapen; vaardig
adroitement bedreven; bekwaam; geoefend behendig; bekwaam; handig; kundig; vaardig
apte bedreven; bekwaam; geoefend arbeidsgeschikt; bekwaam; capabel; competent; fysiek in staat; geschikt; in staat; in staat te werken; valide
capable bedreven; bekwaam; geoefend bekwaam; capabel; competent; geschikt
compétent bedreven; bekwaam; geoefend bekwaam; bevoegd; capabel; competent; deskundig; fysiek in staat; gediplomeerd; gekwalificeerd; geschikt; in staat; kundig; oordeelkundig; ter zake kundig; vakbekwaam; vakkundig
entraîné bedreven; bekwaam; geoefend blakend; ervaren; fit; getraind; gezond
exercé bedreven; bekwaam; geoefend
habile bedreven; bekwaam; geoefend adrem; behendig; bekwaam; bijdehand; briljant; capabel; clever; competent; ervaren; fabelachtig; fantastisch; fysiek in staat; gaaf; geschikt; gevat; handig; in staat; ingenieus; intelligent; kien; knap; krankzinnig; kundig; kunstig; pienter; raak; rap; reuze; schrander; slim; snedig; snel; snugger; te gek; uitgeslapen; vaardig; vindingrijk; vlot; vlug; waanzinnig; wijs
habilement bedreven; bekwaam; geoefend behendig; bekwaam; briljant; handig; ingenieus; knap; kundig; kunstig; vaardig; vindingrijk

Verwante woorden van "geoefend":

  • geoefendheid

Wiktionary: geoefend


Cross Translation:
FromToVia
geoefend compétent proficient — skilled

oefenen:

oefenen werkwoord (oefen, oefent, oefende, oefenden, geoefend)

  1. oefenen (repeteren)
    exercer; entraîner; répéter
    • exercer werkwoord (exerce, exerces, exerçons, exercez, )
    • entraîner werkwoord (entraîne, entraînes, entraînons, entraînez, )
    • répéter werkwoord (répète, répètes, répétons, répétez, )
  2. oefenen (ontwikkelen; trainen)
    entraîner; exercer; faire des exercices; s'entraîner; s'exercer
    • entraîner werkwoord (entraîne, entraînes, entraînons, entraînez, )
    • exercer werkwoord (exerce, exerces, exerçons, exercez, )
    • s'entraîner werkwoord
    • s'exercer werkwoord
  3. oefenen (repeteren; herhalen)
    répéter; exercer; s'entraîner
    • répéter werkwoord (répète, répètes, répétons, répétez, )
    • exercer werkwoord (exerce, exerces, exerçons, exercez, )
    • s'entraîner werkwoord
  4. oefenen (trainen; harden; coachen; bekwamen)
    entraîner; instruire; former; éduquer
    • entraîner werkwoord (entraîne, entraînes, entraînons, entraînez, )
    • instruire werkwoord (instruis, instruit, instruisons, instruisez, )
    • former werkwoord (forme, formes, formons, formez, )
    • éduquer werkwoord (éduque, éduques, éduquons, éduquez, )

Conjugations for oefenen:

o.t.t.
  1. oefen
  2. oefent
  3. oefent
  4. oefenen
  5. oefenen
  6. oefenen
o.v.t.
  1. oefende
  2. oefende
  3. oefende
  4. oefenden
  5. oefenden
  6. oefenden
v.t.t.
  1. heb geoefend
  2. hebt geoefend
  3. heeft geoefend
  4. hebben geoefend
  5. hebben geoefend
  6. hebben geoefend
v.v.t.
  1. had geoefend
  2. had geoefend
  3. had geoefend
  4. hadden geoefend
  5. hadden geoefend
  6. hadden geoefend
o.t.t.t.
  1. zal oefenen
  2. zult oefenen
  3. zal oefenen
  4. zullen oefenen
  5. zullen oefenen
  6. zullen oefenen
o.v.t.t.
  1. zou oefenen
  2. zou oefenen
  3. zou oefenen
  4. zouden oefenen
  5. zouden oefenen
  6. zouden oefenen
en verder
  1. ben geoefend
  2. bent geoefend
  3. is geoefend
  4. zijn geoefend
  5. zijn geoefend
  6. zijn geoefend
diversen
  1. oefen!
  2. oefent!
  3. geoefend
  4. oefenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor oefenen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
entraîner bekwamen; coachen; harden; oefenen; ontwikkelen; repeteren; trainen aanlokken; africhten; begeleiden; dier africhten; dresseren; leiden; lokken; meelokken; meeslepen; meesleuren; meetrekken; meetronen; meevoeren; met zich meeslepen; trainen; trekken; uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; verleiden; verlokken; vlakken; voeren; voortlokken; voorttrekken; weglokken; wegvegen; wissen
exercer herhalen; oefenen; ontwikkelen; repeteren; trainen bedekken; bekleden; beoefenen; exerceren; functie bekleden; overtrekken; praktiseren; sport uitoefenen; uitoefenen; vervullen
faire des exercices oefenen; ontwikkelen; trainen
former bekwamen; coachen; harden; oefenen; trainen bijbrengen; boetseren; formeren; grootbrengen; in het leven roepen; kneden; leren; maken; modelleren; onderwijzen; opvoeden; scheppen; vervaardigen; vorm geven; vormen; vormgeven
instruire bekwamen; coachen; harden; oefenen; trainen berichten; bijbrengen; doceren; iets leren; iets melden; inlichten; leren; lesgeven; onderrichten; onderwijzen; voorlichten
répéter herhalen; oefenen; repeteren de draad weer oppakken; echoën; herhalen; hernemen; hervatten; nabouwen; napraten; navertellen; nazeggen; opnieuw beginnen; uitstellen
s'entraîner herhalen; oefenen; ontwikkelen; repeteren; trainen
s'exercer oefenen; ontwikkelen; trainen
éduquer bekwamen; coachen; harden; oefenen; trainen bijbrengen; grootbrengen; leren; onderwijzen; opvoeden; vormen

Verwante definities voor "oefenen":

  1. het verschillende keren doen om het te leren1
    • ze oefenen een toneelstuk1

Wiktionary: oefenen


Cross Translation:
FromToVia
oefenen entrainer; s'entrainer practice — to repeat an activity as a way of improving one's skill
oefenen → s'entraîner; entraîner; exercer train — to practice an ability
oefenen former; dompter train — to teach a task