Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. smoren:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gesmoord (Nederlands) in het Frans

gesmoord vorm van smoren:

smoren werkwoord (smoor, smoort, smoorde, smoorden, gesmoord)

  1. smoren (doven; uitblussen; uitdoven)
    éteindre; étuver; étouffer
    • éteindre werkwoord (éteins, éteint, éteignons, éteignez, )
    • étuver werkwoord (étuve, étuves, étuvons, étuvez, )
    • étouffer werkwoord (étouffe, étouffes, étouffons, étouffez, )
  2. smoren (op vuur pruttelen; sudderen; pruttelen; stoffen)
    gronder; mijoter; étouffer; mitonner; bougonner; grommeler
    • gronder werkwoord (gronde, grondes, grondons, grondez, )
    • mijoter werkwoord (mijote, mijotes, mijotons, mijotez, )
    • étouffer werkwoord (étouffe, étouffes, étouffons, étouffez, )
    • mitonner werkwoord (mitonne, mitonnes, mitonnons, mitonnez, )
    • bougonner werkwoord (bougonne, bougonnes, bougonnons, bougonnez, )
    • grommeler werkwoord (grommelle, grommelles, grommelons, grommelez, )
  3. smoren (iem. verstikken)
    asphyxier; suffoquer; étouffer quelqu'un
    • asphyxier werkwoord (asphyxie, asphyxies, asphyxions, asphyxiez, )
    • suffoquer werkwoord (suffoque, suffoques, suffoquons, suffoquez, )

Conjugations for smoren:

o.t.t.
  1. smoor
  2. smoort
  3. smoort
  4. smoren
  5. smoren
  6. smoren
o.v.t.
  1. smoorde
  2. smoorde
  3. smoorde
  4. smoorden
  5. smoorden
  6. smoorden
v.t.t.
  1. heb gesmoord
  2. hebt gesmoord
  3. heeft gesmoord
  4. hebben gesmoord
  5. hebben gesmoord
  6. hebben gesmoord
v.v.t.
  1. had gesmoord
  2. had gesmoord
  3. had gesmoord
  4. hadden gesmoord
  5. hadden gesmoord
  6. hadden gesmoord
o.t.t.t.
  1. zal smoren
  2. zult smoren
  3. zal smoren
  4. zullen smoren
  5. zullen smoren
  6. zullen smoren
o.v.t.t.
  1. zou smoren
  2. zou smoren
  3. zou smoren
  4. zouden smoren
  5. zouden smoren
  6. zouden smoren
en verder
  1. ben gesmoord
  2. bent gesmoord
  3. is gesmoord
  4. zijn gesmoord
  5. zijn gesmoord
  6. zijn gesmoord
diversen
  1. smoor!
  2. smoort!
  3. gesmoord
  4. smorend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor smoren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
asphyxier iem. verstikken; smoren verstikken
bougonner op vuur pruttelen; pruttelen; smoren; stoffen; sudderen brommen; kankeren; klagen; mompelen; mopperen; morren; over iets mopperen; prevelen; pruttelen; reutelen; rochelen
grommeler op vuur pruttelen; pruttelen; smoren; stoffen; sudderen brommen; grommen; kankeren; klagen; knorren; knorrend geluid maken; mompelen; mopperen; morren; murmelen; murmeren; over iets mopperen; pruttelen; zoemen
gronder op vuur pruttelen; pruttelen; smoren; stoffen; sudderen aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; brommen; brullen; fulmineren; grommen; het uitgillen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kankeren; klagen; klateren; knallen; knorren; knorrend geluid maken; kwalijk nemen; laken; mopperen; morren; nadragen; over iets mopperen; pruttelen; razen; te keer gaan; tekeergaan; terechtwijzen; tieren; uitroepen; uitschreeuwen; vermanen; voor de voeten gooien
mijoter op vuur pruttelen; pruttelen; smoren; stoffen; sudderen stoven
mitonner op vuur pruttelen; pruttelen; smoren; stoffen; sudderen
suffoquer iem. verstikken; smoren verstikken
éteindre doven; smoren; uitblussen; uitdoven blussen; dof maken; doven; leegknijpen; uitblussen; uitdoen; uitdoven; uitdraaien; uitdrukken; uitknijpen
étouffer doven; op vuur pruttelen; pruttelen; smoren; stoffen; sudderen; uitblussen; uitdoven afdempen; afdempen van geluid; beklemmen; benauwen; de kop indrukken; dempen; matigen; onderdrukken; temperen; verstikken; zich matigen
étouffer quelqu'un iem. verstikken; smoren
étuver doven; smoren; uitblussen; uitdoven

Wiktionary: smoren

smoren
verb
  1. onderdrukken
  2. iets in enig vet aanbraden, vervolgens vocht toevoegen en afdekken om het zachtjes gaar te laten worden
smoren
verb
  1. (cuisine) Faire cuire doucement une viande, un poisson ou certains légumes dans un récipient fermé avec du jus comme liquide. note À ne pas confondre avec brasiller.
  2. étouffer, faire perdre la respiration ou rendre la respiration difficile; il se dit ordinairement du manque de respiration qui arriver par quelque cause intérieure ou par l’effet de quelque vapeur nuisible.
  3. Faire mourir en arrêter la respiration.

Cross Translation:
FromToVia
smoren fumer smoke — to inhale and exhale tobacco smoke regularly or habitually


Wiktionary: gesmoord

gesmoord
adjective
  1. biologie|fr Qui est arrondir, émousser au lieu d’être anguleux ou pointu.

Cross Translation:
FromToVia
gesmoord sourd obtuse — of a sound: deadened or mufled