Nederlands

Uitgebreide vertaling voor inmaken (Nederlands) in het Frans

inmaken:

inmaken werkwoord (maak in, maakt in, maakte in, maakten in, ingemaakt)

  1. inmaken (in blik conserveren; inblikken)
    conserver
    • conserver werkwoord (conserve, conserves, conservons, conservez, )
  2. inmaken (wecken)
  3. inmaken (inpekelen; opzouten; inzouten)
    saler; refouler; se dissoudre; être dans la saumure; avaler; conserver; confire; décaper; mariner; foutre le camp; saumurer; mettre en conserve; mettre dans la saumure; répandre du sel sur; faire des conserves de
    • saler werkwoord (sale, sales, salons, salez, )
    • refouler werkwoord (refoule, refoules, refoulons, refoulez, )
    • se dissoudre werkwoord
    • avaler werkwoord (avale, avales, avalons, avalez, )
    • conserver werkwoord (conserve, conserves, conservons, conservez, )
    • confire werkwoord (confis, confit, confisons, confisez, )
    • décaper werkwoord (décape, décapes, décapons, décapez, )
    • mariner werkwoord (marine, marines, marinons, marinez, )
    • foutre le camp werkwoord
    • saumurer werkwoord (saumure, saumures, saumurons, saumurez, )
    • mettre en conserve werkwoord
  4. inmaken
    conserver; confire; mettre en conserve
    • conserver werkwoord (conserve, conserves, conservons, conservez, )
    • confire werkwoord (confis, confit, confisons, confisez, )
    • mettre en conserve werkwoord
  5. inmaken (ruim overklassen)

Conjugations for inmaken:

o.t.t.
  1. maak in
  2. maakt in
  3. maakt in
  4. maken in
  5. maken in
  6. maken in
o.v.t.
  1. maakte in
  2. maakte in
  3. maakte in
  4. maakten in
  5. maakten in
  6. maakten in
v.t.t.
  1. heb ingemaakt
  2. hebt ingemaakt
  3. heeft ingemaakt
  4. hebben ingemaakt
  5. hebben ingemaakt
  6. hebben ingemaakt
v.v.t.
  1. had ingemaakt
  2. had ingemaakt
  3. had ingemaakt
  4. hadden ingemaakt
  5. hadden ingemaakt
  6. hadden ingemaakt
o.t.t.t.
  1. zal inmaken
  2. zult inmaken
  3. zal inmaken
  4. zullen inmaken
  5. zullen inmaken
  6. zullen inmaken
o.v.t.t.
  1. zou inmaken
  2. zou inmaken
  3. zou inmaken
  4. zouden inmaken
  5. zouden inmaken
  6. zouden inmaken
en verder
  1. ben ingemaakt
  2. bent ingemaakt
  3. is ingemaakt
  4. zijn ingemaakt
  5. zijn ingemaakt
  6. zijn ingemaakt
diversen
  1. maak in!
  2. maakt in!
  3. ingemaakt
  4. inmakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor inmaken:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avaler inmaken; inpekelen; inzouten; opzouten absorberen; borrelen; doorslikken; drinken; inslikken; nuttigen; ophebben; opnemen; oppeuzelen; opvreten; slikken; verbijten; verkroppen; verschalken; verslinden; verzwelgen; wegslikken; welgevallen; zuipen
battre à plate couture inmaken; ruim overklassen
confire inmaken; inpekelen; inzouten; opzouten besuikeren; conserveren; inleggen; insuikeren; konfijten; zoeten; zoetmaken
conserver in blik conserveren; inblikken; inmaken; inpekelen; inzouten; opzouten balsemen; behoeden; behouden; beschermen; bewaren; bijeenzamelen; conserveren; deponeren; financieel steunen; gevangen zetten; handhaven; in bescherming nemen; in de cel zetten; in stand houden; inbalsemen; inleggen; instandhouden; interneren; isoleren; onderhouden; opeenhopen; oppotten; opslaan; opsluiten; sparen; stand houden; vastzetten; verduurzamen; vergaren; verzamelen
décaper inmaken; inpekelen; inzouten; opzouten
faire des conserves inmaken; wecken conserveren; inleggen
faire des conserves de inmaken; inpekelen; inzouten; opzouten
foutre le camp inmaken; inpekelen; inzouten; opzouten opflikkeren; opkrassen; oprotten
mariner inmaken; inpekelen; inzouten; opzouten marineren; toebereiden
mettre dans la saumure inmaken; inpekelen; inzouten; opzouten
mettre en conserve inmaken; inpekelen; inzouten; opzouten; wecken conserveren; inleggen
préparer des conserves inmaken; wecken conserveren; inleggen
refouler inmaken; inpekelen; inzouten; opzouten bedaren; bedwingen; beheersen; beteugelen; gevoelens verdringen; in bedwang houden; intomen; matigen; onderdrukken; ophopen; opkroppen; opstapelen; terugdrijven; terugdringen; terughouden; verdringen; wegdringen; wegdrukken; wegduwen; wegebben; wegschuiven; wegsteken; wegstoppen
répandre du sel sur inmaken; inpekelen; inzouten; opzouten
saler inmaken; inpekelen; inzouten; opzouten marineren; pekelen; toebereiden; zouten
saumurer inmaken; inpekelen; inzouten; opzouten pekelen; zouten
se dissoudre inmaken; inpekelen; inzouten; opzouten in een vloeistof opgaan; oplossen
surclasser largement inmaken; ruim overklassen
être dans la saumure inmaken; inpekelen; inzouten; opzouten

Wiktionary: inmaken

inmaken
verb
  1. Faire cuire dans un sirop, une liqueur, une graisse, certains aliments en vue de leur conservation. La substance choisir pénétrer alors l’aliment et s’y incorporer.
  2. (cuisine) assaisonner avec du sel.

Cross Translation:
FromToVia
inmaken saler pickle — to preserve food in a salt, sugar or vinegar solution