Nederlands

Uitgebreide vertaling voor overbrengen (Nederlands) in het Frans

overbrengen:

overbrengen werkwoord (breng over, brengt over, bracht over, brachten over, overgebracht)

  1. overbrengen (vertalen; translateren; vertolken)
    traduire; interpréter; rendre; exprimer; reproduire; refléter; restituer
    • traduire werkwoord (traduis, traduit, traduisons, traduisez, )
    • interpréter werkwoord (interprète, interprètes, interprétons, interprétez, )
    • rendre werkwoord (rends, rend, rendons, rendez, )
    • exprimer werkwoord (exprime, exprimes, exprimons, exprimez, )
    • reproduire werkwoord (reproduis, reproduit, reproduisons, reproduisez, )
    • refléter werkwoord (reflète, reflètes, reflétons, reflétez, )
    • restituer werkwoord (restitue, restitues, restituons, restituez, )
  2. overbrengen (communiceren)
    communiquer
    • communiquer werkwoord (communique, communiques, communiquons, communiquez, )
  3. overbrengen
    transférer
    • transférer werkwoord (transfère, transfères, transférons, transférez, )

Conjugations for overbrengen:

o.t.t.
  1. breng over
  2. brengt over
  3. brengt over
  4. brengen over
  5. brengen over
  6. brengen over
o.v.t.
  1. bracht over
  2. bracht over
  3. bracht over
  4. brachten over
  5. brachten over
  6. brachten over
v.t.t.
  1. heb overgebracht
  2. hebt overgebracht
  3. heeft overgebracht
  4. hebben overgebracht
  5. hebben overgebracht
  6. hebben overgebracht
v.v.t.
  1. had overgebracht
  2. had overgebracht
  3. had overgebracht
  4. hadden overgebracht
  5. hadden overgebracht
  6. hadden overgebracht
o.t.t.t.
  1. zal overbrengen
  2. zult overbrengen
  3. zal overbrengen
  4. zullen overbrengen
  5. zullen overbrengen
  6. zullen overbrengen
o.v.t.t.
  1. zou overbrengen
  2. zou overbrengen
  3. zou overbrengen
  4. zouden overbrengen
  5. zouden overbrengen
  6. zouden overbrengen
en verder
  1. ben overgebracht
  2. bent overgebracht
  3. is overgebracht
  4. zijn overgebracht
  5. zijn overgebracht
  6. zijn overgebracht
diversen
  1. breng over!
  2. brengt over!
  3. overgebracht
  4. overbrengend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

overbrengen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. overbrengen (klikken; aanbrengen)
    la dénonciation; le rapportage

Vertaal Matrix voor overbrengen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dénonciation aanbrengen; klikken; overbrengen aangeven; aangifte; aanschrijving; aanzegging; declaratie; geklik; kennisgeving; melding; verklaring
rapportage aanbrengen; klikken; overbrengen berichtgeving; mededelingen; verklikkerij
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
communiquer communiceren; overbrengen aansteken; berichten; besmetten; bewust maken; communiceren; een conversatie hebben; iets melden; in contact staan; ineenlopen; informeren; kennisgeven van; meedelen; melden; openbaren; praten; publiceren; rapporteren; spreken; uitbrengen; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; verslag uitbrengen; vertolken; verwoorden; zeggen
exprimer overbrengen; translateren; vertalen; vertolken beschrijven; formuleren; fraseren; in een formule brengen; leegknijpen; spuien; tot uitdrukking brengen; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; uitknijpen; verbaliseren; vertolken; verwoorden; weergeven
interpréter overbrengen; translateren; vertalen; vertolken acteren; begrijpen; beschrijven; een rol vertolken; interpreteren; komedie spelen; mededelen; opvatten; overzetten; tolken; toneelspelen; translateren; uitbeelden; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiteenzetten; uiten; uiting geven aan; verbeelden; verhalen; verpersonificeren; vertalen; vertellen; vertolken; verwoorden; weergeven; zeggen; zich aanstellen
refléter overbrengen; translateren; vertalen; vertolken afspiegelen; beschrijven; reflecteren; terugkaatsen; weergeven; weerspiegelen
rendre overbrengen; translateren; vertalen; vertolken aangeven; aanreiken; afgeven; beschrijven; braken; eraf gaan; geven; inleveren; kotsen; overgeven; overhandigen; overleveren; retourneren; spugen; spuwen; terugbezorgen; terugbrengen; teruggeven; terugzenden; toesteken; uitbraken; vomeren; weergeven
reproduire overbrengen; translateren; vertalen; vertolken beschrijven; fotokopiëren; kopiëren; nabootsen; namaken; reproduceren; verdubbelen; vermenigvuldigen; voortplanten; weergeven
restituer overbrengen; translateren; vertalen; vertolken afkopen; restitueren; retourneren; schadeloosstellen; terugbetalen; terugbrengen; teruggeven; terugzenden; vergoeden; weergeven
traduire overbrengen; translateren; vertalen; vertolken beschrijven; dagvaarden; interpreteren; overzetten; translateren; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertalen; vertolken; verwoorden; weergeven
transférer overbrengen anders boeken; deponeren; disloqueren; doorsturen; doorverbinden; overplaatsen; overzetten; roeren; standplaats veranderen; storten; transponeren; verleggen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten

Wiktionary: overbrengen

overbrengen
Cross Translation:
FromToVia
overbrengen communiquer; véhiculer convey — to communicate
overbrengen reporter; transporter transport — carry or bear from one place to another