Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. overtreffen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor overtreffen (Nederlands) in het Frans

overtreffen:

overtreffen werkwoord (overtref, overtreft, overtrof, overtroffen, overtroffen)

  1. overtreffen
    dépasser; surpasser; dévancer; l'emporter sur
    • dépasser werkwoord (dépasse, dépasses, dépassons, dépassez, )
    • surpasser werkwoord (surpasse, surpasses, surpassons, surpassez, )
    • dévancer werkwoord
    • l'emporter sur werkwoord
  2. overtreffen (voorbijstreven)
    dépasser; surpasser; dévancer; surenchérir; l'emporter sur
    • dépasser werkwoord (dépasse, dépasses, dépassons, dépassez, )
    • surpasser werkwoord (surpasse, surpasses, surpassons, surpassez, )
    • dévancer werkwoord
    • surenchérir werkwoord (surenchéris, surenchérit, surenchérissons, surenchérissez, )
    • l'emporter sur werkwoord
  3. overtreffen (uitblinken; onderscheiden; excelleren; )
    exceller; briller
    • exceller werkwoord (excelle, excelles, excellons, excellez, )
    • briller werkwoord (brille, brilles, brillons, brillez, )

Conjugations for overtreffen:

o.t.t.
  1. overtref
  2. overtreft
  3. overtreft
  4. overtreffen
  5. overtreffen
  6. overtreffen
o.v.t.
  1. overtrof
  2. overtrof
  3. overtrof
  4. overtroffen
  5. overtroffen
  6. overtroffen
v.t.t.
  1. heb overtroffen
  2. hebt overtroffen
  3. heeft overtroffen
  4. hebben overtroffen
  5. hebben overtroffen
  6. hebben overtroffen
v.v.t.
  1. had overtroffen
  2. had overtroffen
  3. had overtroffen
  4. hadden overtroffen
  5. hadden overtroffen
  6. hadden overtroffen
o.t.t.t.
  1. zal overtreffen
  2. zult overtreffen
  3. zal overtreffen
  4. zullen overtreffen
  5. zullen overtreffen
  6. zullen overtreffen
o.v.t.t.
  1. zou overtreffen
  2. zou overtreffen
  3. zou overtreffen
  4. zouden overtreffen
  5. zouden overtreffen
  6. zouden overtreffen
en verder
  1. ben overtroffen
  2. bent overtroffen
  3. is overtroffen
  4. zijn overtroffen
  5. zijn overtroffen
  6. zijn overtroffen
diversen
  1. overtref!
  2. overtreft!
  3. overtroffen
  4. overtreffend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

overtreffen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. overtreffen
    le fait de l'emporter sur

Vertaal Matrix voor overtreffen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fait de l'emporter sur overtreffen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
briller excelleren; onderscheiden; overtreffen; schitteren; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken blaken; blinken; flikkeren; flitsen; fonkelen; glanzen; glimmen; glinsteren; glitteren; iets uitstralen; licht geven; licht schijnen; licht uitzenden; lichten; oplichten; schijnen; schitteren; sprankelen; stralen; twinkelen
dépasser overtreffen; voorbijstreven inhalen; ontgroeien; overbieden; overstijgen; passeren; uitrijzen; uittorenen; voorbijgaan; voorbijrijden
dévancer overtreffen; voorbijstreven
exceller excelleren; onderscheiden; overtreffen; schitteren; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken fonkelen; glinsteren; schitteren
l'emporter sur overtreffen; voorbijstreven de overhand hebben; domineren; overbieden; overheersen
surenchérir overtreffen; voorbijstreven hoger bieden; opbieden; overbieden
surpasser overtreffen; voorbijstreven boven staan; overbieden; overstijgen; overvleugelen; uitrijzen; uittorenen; verderreiken

Wiktionary: overtreffen

overtreffen
verb
  1. een voorheen behaald niveau te boven gaan
overtreffen
Cross Translation:
FromToVia
overtreffen éclipser eclipse — To overshadow
overtreffen excéder exceed — to be larger, greater than something else or than expected or desirable
overtreffen excès excess — degree by which one thing exceeds another
overtreffen surpasser outdo — to go beyond
overtreffen surpasser surpass — to exceed