Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor rabat (Nederlands) in het Frans

rabat:

rabat [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het rabat
    le rabais
    • rabais [le ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor rabat:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rabais rabat afslag; aftrek; aftrekking; deductie; korting; prijsverlaging; reductie; vermindering

Verwante woorden van "rabat":

  • rabatten

Wiktionary: rabat

rabat
noun
  1. acte par lequel un vendeur consentir une diminution sur le prix d’un objet ou sur la rémunération d’un travail.
  2. action de remettre en un lieu, dans un état, dans une situation... (le mot est toujours accompagné d'un complément)
  3. action de diminuer, de réduire ou de se réduire, résultat de cette action.

Cross Translation:
FromToVia
rabat rabais; remise Rabatt — (prozentualer) Preisnachlass



Frans

Uitgebreide vertaling voor rabat (Frans) in het Nederlands

rabat:

rabat [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le rabat (volet)
    de sluitklep

Vertaal Matrix voor rabat:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
sluitklep rabat; volet

Synoniemen voor "rabat":


rabattre:

rabattre werkwoord (rabats, rabat, rabattons, rabattez, )

  1. rabattre (marchander; négocier; servir de médiateur dans)
    onderhandelen; afdingen; marchanderen; pingelen; sjacheren; afpingelen
    • onderhandelen werkwoord (onderhandel, onderhandelt, onderhandelde, onderhandelden, onderhandeld)
    • afdingen werkwoord (ding af, dingt af, dong af, dongen af, afgedongen)
    • marchanderen werkwoord (marchandeer, marchandeert, marchandeerde, marchandeerden, gemarchandeerd)
    • pingelen werkwoord (pingel, pingelt, pingelde, pingelden, gepingeld)
    • sjacheren werkwoord (sjacher, sjachert, sjacherde, sjacherden, gesjacherd)
    • afpingelen werkwoord (pingel af, pingelt af, pingelde af, pingelden af, afgepingeld)
  2. rabattre (casser en morceaux; casser; écraser; )
    aan stukken slaan; inslaan; verbrijzelen; stukslaan; kapotslaan
    • aan stukken slaan werkwoord (sla aan stukken, slaat aan stukken, sloeg aan stukken, sloegen aan stukken, aan stukken geslagen)
    • inslaan werkwoord (sla in, slaat in, sloeg in, sloegen in, ingeslagen)
    • verbrijzelen werkwoord (verbrijzel, verbrijzelt, verbrijzelde, verbrijzelden, verbrijzeld)
    • stukslaan werkwoord (sla stuk, slaat stuk, sloeg stuk, sloegen stuk, stukgeslagen)
    • kapotslaan werkwoord (sla kapot, slaat kapot, sloeg kapot, sloegen kapot, kapot geslagen)
  3. rabattre (plier; déplier; replier; se déplier; plier en deux)
    vouwen; opvouwen
    • vouwen werkwoord (vouw, vouwt, vouwde, vouwden, gevouwd)
    • opvouwen werkwoord (vouw op, vouwt op, vouwde op, vouwden op, opgevouwen)
  4. rabattre (fracasser; casser; écraser; )

Conjugations for rabattre:

Présent
  1. rabats
  2. rabats
  3. rabat
  4. rabattons
  5. rabattez
  6. rabattent
imparfait
  1. rabattais
  2. rabattais
  3. rabattait
  4. rabattions
  5. rabattiez
  6. rabattaient
passé simple
  1. rabattis
  2. rabattis
  3. rabattit
  4. rabattîmes
  5. rabattîtes
  6. rabattirent
futur simple
  1. rabattrai
  2. rabattras
  3. rabattra
  4. rabattrons
  5. rabattrez
  6. rabattront
subjonctif présent
  1. que je rabatte
  2. que tu rabattes
  3. qu'il rabatte
  4. que nous rabattions
  5. que vous rabattiez
  6. qu'ils rabattent
conditionnel présent
  1. rabattrais
  2. rabattrais
  3. rabattrait
  4. rabattrions
  5. rabattriez
  6. rabattraient
passé composé
  1. ai rabattu
  2. as rabattu
  3. a rabattu
  4. avons rabattu
  5. avez rabattu
  6. ont rabattu
divers
  1. rabats!
  2. rabattez!
  3. rabattons!
  4. rabattu
  5. rabattant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor rabattre:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afdingen manigances; marchandage; traficotage; tripotage
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aan stukken slaan briser; broyer; casser; casser en morceaux; démolir; fracasser; mettre en morceaux; rabattre; rompre; écraser
afdingen marchander; négocier; rabattre; servir de médiateur dans marchander
afpingelen marchander; négocier; rabattre; servir de médiateur dans
inslaan briser; broyer; casser; casser en morceaux; démolir; fracasser; mettre en morceaux; rabattre; rompre; écraser emmagasiner; faire provision de
kapotgooien briser; broyer; casser; démolir; fracasser; mettre en morceaux; rabattre; écraser
kapotslaan briser; broyer; casser; casser en morceaux; démolir; fracasser; mettre en morceaux; rabattre; rompre; écraser
marchanderen marchander; négocier; rabattre; servir de médiateur dans
onderhandelen marchander; négocier; rabattre; servir de médiateur dans
opvouwen déplier; plier; plier en deux; rabattre; replier; se déplier
pingelen marchander; négocier; rabattre; servir de médiateur dans
sjacheren marchander; négocier; rabattre; servir de médiateur dans
stukgooien briser; broyer; casser; démolir; fracasser; mettre en morceaux; rabattre; écraser
stukslaan briser; broyer; casser; casser en morceaux; démolir; fracasser; mettre en morceaux; rabattre; rompre; écraser
verbrijzelen briser; broyer; casser; casser en morceaux; démolir; fracasser; mettre en morceaux; rabattre; rompre; écraser briser; broyer; déroger; interrompre; mâchurer; pulvériser; rompre; réduire en poudre; transgresser; écraser
vouwen déplier; plier; plier en deux; rabattre; replier; se déplier

Synoniemen voor "rabattre":


Verwante vertalingen van rabat