Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. schaken:
  2. schaak:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor schaken (Nederlands) in het Frans

schaken:

schaken werkwoord (schaak, schaakt, schaakte, schaakten, geschaakt)

  1. schaken
    ravir; kidnapper; enlever
    • ravir werkwoord (ravis, ravit, ravissons, ravissez, )
    • kidnapper werkwoord (kidnappe, kidnappes, kidnappons, kidnappez, )
    • enlever werkwoord (enlève, enlèves, enlevons, enlevez, )

Conjugations for schaken:

o.t.t.
  1. schaak
  2. schaakt
  3. schaakt
  4. schaken
  5. schaken
  6. schaken
o.v.t.
  1. schaakte
  2. schaakte
  3. schaakte
  4. schaakten
  5. schaakten
  6. schaakten
v.t.t.
  1. ben geschaakt
  2. bent geschaakt
  3. is geschaakt
  4. zijn geschaakt
  5. zijn geschaakt
  6. zijn geschaakt
v.v.t.
  1. was geschaakt
  2. was geschaakt
  3. was geschaakt
  4. waren geschaakt
  5. waren geschaakt
  6. waren geschaakt
o.t.t.t.
  1. zal schaken
  2. zult schaken
  3. zal schaken
  4. zullen schaken
  5. zullen schaken
  6. zullen schaken
o.v.t.t.
  1. zou schaken
  2. zou schaken
  3. zou schaken
  4. zouden schaken
  5. zouden schaken
  6. zouden schaken
diversen
  1. schaak!
  2. schaakt!
  3. geschaakt
  4. schakende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

schaken [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. schaken
    le jeu d'échecs

Vertaal Matrix voor schaken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
jeu d'échecs schaken schaakspel
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
enlever schaken aanwrijven; achteroverdrukken; afhalen; afnemen; afplukken; afrukken; afscheuren; benemen; beroven; beroven van; beschuldigen; bestelen; blameren; depriveren; erafhalen; eruit nemen; gappen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; inpikken; jatten; kapen; kidnappen; kwalijk nemen; laken; ledigen; leeghalen; leegmaken; leegstelen; legen; loshalen; lospeuteren; losplukken; meenemen; naar buiten halen; nadragen; ontfutselen; ontkleden; ontnemen; ontvoeren; ontvreemden; ophalen; pikken; plukken; plunderen; roven; ruimen; snaaien; stelen; te kort doen; toeëigenen; uitdoen; uitgommen; uithalen; uitkleden; uitnemen; uittrekken; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; vlakken; voor de voeten gooien; weghalen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken; wegsnijden; wegsteken; wegstoppen; wegvegen; wissen
kidnapper schaken kidnappen; ontvoeren
ravir schaken beheksen; betoveren; kidnappen; ontvoeren
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
ravir verrukken

Verwante woorden van "schaken":


Wiktionary: schaken

schaken
noun
  1. L’ensemble des pièces d’un jeu d’échecs

Cross Translation:
FromToVia
schaken échecs chess — two-player board game
schaken ravir ravish — seize and carry away by violence; snatch by force

schaken vorm van schaak:

schaak [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het schaak
    l'échecs
    • échecs [le ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor schaak:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
échecs schaak mislukkingen; schaakspel

Verwante woorden van "schaak":


Wiktionary: schaak

schaak
noun
  1. jeu se jouant sur un échiquier composé de 64 cases blanches et noires en alternance, chacun des deux joueurs disposant de 16 pièces.

Cross Translation:
FromToVia
schaak échec check — chess: when the king is directly threatened by an enemy piece
schaak échecs; jeu d'échecs Schach — strategisches Brettspiel für zwei Spieler, Kurzwort für Schachspiel