Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. scoren:
  2. score:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor scoren (Nederlands) in het Frans

scoren:

scoren werkwoord (scoor, scoort, scoorde, scoorden, gescoord)

  1. scoren

Conjugations for scoren:

o.t.t.
  1. scoor
  2. scoort
  3. scoort
  4. scoren
  5. scoren
  6. scoren
o.v.t.
  1. scoorde
  2. scoorde
  3. scoorde
  4. scoorden
  5. scoorden
  6. scoorden
v.t.t.
  1. heb gescoord
  2. hebt gescoord
  3. heeft gescoord
  4. hebben gescoord
  5. hebben gescoord
  6. hebben gescoord
v.v.t.
  1. had gescoord
  2. had gescoord
  3. had gescoord
  4. hadden gescoord
  5. hadden gescoord
  6. hadden gescoord
o.t.t.t.
  1. zal scoren
  2. zult scoren
  3. zal scoren
  4. zullen scoren
  5. zullen scoren
  6. zullen scoren
o.v.t.t.
  1. zou scoren
  2. zou scoren
  3. zou scoren
  4. zouden scoren
  5. zouden scoren
  6. zouden scoren
en verder
  1. ben gescoord
  2. bent gescoord
  3. is gescoord
  4. zijn gescoord
  5. zijn gescoord
  6. zijn gescoord
diversen
  1. scoor!
  2. scoort!
  3. gescoord
  4. scorend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor scoren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
marquer un but scoren

Verwante woorden van "scoren":


Wiktionary: scoren

scoren
verb
  1. een doelpunt maken
scoren
verb
  1. Distinguer une chose d’une autre au moyen d’une marque. (Sens général).

Cross Translation:
FromToVia
scoren gagner score — transitive: to earn points in a game

score:

score [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de score
    le score
    • score [le ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor score:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
score score behaalde; puntentelling; tel; tellen

Verwante woorden van "score":


Wiktionary: score


Cross Translation:
FromToVia
score note mark — academic score
score score mark — sporting score