Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. spraak:
  2. Spraak:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor spraak (Nederlands) in het Frans

spraak:

spraak [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de spraak
    la langue; le langage; la parole
    • langue [la ~] zelfstandig naamwoord
    • langage [le ~] zelfstandig naamwoord
    • parole [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor spraak:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
langage spraak computertaal; taal; taalgebruik
langue spraak taal; taalbeheersing; taalvaardigheid
parole spraak woord

Verwante definities voor "spraak":

  1. het kunnen praten1
    • na het ongeluk was hij zijn spraak kwijt1

Wiktionary: spraak

spraak
noun
  1. linguistique|fr actualisation de la langue ; suite de mots qu’on emploie concrètement pour exprimer sa pensée.
  2. emploi que l’homme faire des sons et des articulations de la voix pour exprimer ses pensées et ses sentiments.
  3. faculté naturelle de parler.

Cross Translation:
FromToVia
spraak langue language — system of communication using words or symbols
spraak langage language — the ability to communicate using words
spraak parole speech — vocal communication
spraak langage Sprachekein Plural: das Vermögen, die allgemeine Fähigkeit zu sprechen, sich zu verständigen; der Informationsträger mündlicher oder schriftlicher Kommunikation (= langage, Sprachvermögen/Sprachfähigkeit)

Spraak:

Spraak

  1. Spraak

Vertaal Matrix voor Spraak:

Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
Speech Spraak