Nederlands

Uitgebreide vertaling voor tegenwerkend (Nederlands) in het Frans

tegenwerken:

tegenwerken werkwoord (werk tegen, werkt tegen, werkte tegen, werkten tegen, tegengewerkt)

  1. tegenwerken (dwarsbomen; dwarsliggen)
    contrarier; traverser les projets de; arrêter; contrecarrer; gêner; stopper; empêcher; barrer; frustrer; retenir
    • contrarier werkwoord (contrarie, contraries, contrarions, contrariez, )
    • arrêter werkwoord (arrête, arrêtes, arrêtons, arrêtez, )
    • contrecarrer werkwoord (contrecarre, contrecarres, contrecarrons, contrecarrez, )
    • gêner werkwoord (gêne, gênes, gênons, gênez, )
    • stopper werkwoord (stoppe, stoppes, stoppons, stoppez, )
    • empêcher werkwoord (empêchs, empêcht, empêchons, empêchez, )
    • barrer werkwoord (barre, barres, barrons, barrez, )
    • frustrer werkwoord (frustre, frustres, frustrons, frustrez, )
    • retenir werkwoord (retiens, retient, retenons, retenez, )
  2. tegenwerken (tegengaan; tegenstreven; weerstreven)
    contrecarrer; contrarier; se rebeller; s'opposer à
    • contrecarrer werkwoord (contrecarre, contrecarres, contrecarrons, contrecarrez, )
    • contrarier werkwoord (contrarie, contraries, contrarions, contrariez, )
    • se rebeller werkwoord
    • s'opposer à werkwoord
  3. tegenwerken (hinderen; moeilijk maken)
    compliquer; rendre difficile
    • compliquer werkwoord (complique, compliques, compliquons, compliquez, )
    • rendre difficile werkwoord

Conjugations for tegenwerken:

o.t.t.
  1. werk tegen
  2. werkt tegen
  3. werkt tegen
  4. werken tegen
  5. werken tegen
  6. werken tegen
o.v.t.
  1. werkte tegen
  2. werkte tegen
  3. werkte tegen
  4. werkten tegen
  5. werkten tegen
  6. werkten tegen
v.t.t.
  1. heb tegengewerkt
  2. hebt tegengewerkt
  3. heeft tegengewerkt
  4. hebben tegengewerkt
  5. hebben tegengewerkt
  6. hebben tegengewerkt
v.v.t.
  1. had tegengewerkt
  2. had tegengewerkt
  3. had tegengewerkt
  4. hadden tegengewerkt
  5. hadden tegengewerkt
  6. hadden tegengewerkt
o.t.t.t.
  1. zal tegenwerken
  2. zult tegenwerken
  3. zal tegenwerken
  4. zullen tegenwerken
  5. zullen tegenwerken
  6. zullen tegenwerken
o.v.t.t.
  1. zou tegenwerken
  2. zou tegenwerken
  3. zou tegenwerken
  4. zouden tegenwerken
  5. zouden tegenwerken
  6. zouden tegenwerken
en verder
  1. ben tegengewerkt
  2. bent tegengewerkt
  3. is tegengewerkt
  4. zijn tegengewerkt
  5. zijn tegengewerkt
  6. zijn tegengewerkt
diversen
  1. werk tegen!
  2. werkt tegen!
  3. tegengewerkt
  4. tegenwerkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor tegenwerken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arrêter aborteren; stilhouden; stoppen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arrêter dwarsbomen; dwarsliggen; tegenwerken aanhouden; afhouden; aflaten; afsluiten; afzetten; arresteren; beletten; beslissen; besluiten; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; ermee uitscheiden; ervanaf houden; gesprek beëindigen; gevangennemen; halt houden; in hechtenis nemen; inrekenen; opgeven; ophouden; oppakken; remmen; staken; stelpen; stillen; stilstaan; stilzetten; stoppen; stopzetten; tegenhouden; temporiseren; tot staan brengen; tot stilstand brengen; tot stilstand komen; uitdoen; uitmaken; uitschakelen; uitscheiden; uitzetten; vatten; vertragen; weerhouden
barrer dwarsbomen; dwarsliggen; tegenwerken afbakenen; afpalen; afsluiten; afzetten; barricaderen; begrenzen; beperken; blokkeren; doorstrepen; indammen; inkapselen; inperken; kruisen; laveren; limiteren; naar einde toewerken; omlijnen; stremmen; tegen de wind in varen; versperren
compliquer hinderen; moeilijk maken; tegenwerken bemoeilijken; compliceren; ingewikkeld maken; lastig maken; moeilijk maken; moeilijker maken; verwikkelen; zwaarder maken
contrarier dwarsbomen; dwarsliggen; tegengaan; tegenstreven; tegenwerken; weerstreven chicaneren; doen mislukken; dwarszitten; een stokje steken voor; kleinzielig gedragen; op zijn hart hebben; verijdelen
contrecarrer dwarsbomen; dwarsliggen; tegengaan; tegenstreven; tegenwerken; weerstreven afhouden; beletten; beperken; een kruis slaan; ervanaf houden; hinderen; indammen; inkapselen; inperken; kruisen; laveren; limiteren; onmogelijk maken; storen; tegen de wind in varen; verhinderen; weerhouden
empêcher dwarsbomen; dwarsliggen; tegenwerken afhouden; afweren; belemmeren; beletten; ervanaf houden; hinderen; obstructie plegen; onmogelijk maken; pareren; storen; verhinderen; voorkomen; voorkómen; weerhouden; weren
frustrer dwarsbomen; dwarsliggen; tegenwerken afvallen; benadelen; duperen; falsificeren; frustreren; kopiëren; laten zakken; nabootsen; namaken; ontgoochelen; tegenvallen; teleurstellen; vervalsen
gêner dwarsbomen; dwarsliggen; tegenwerken belemmeren; beletten; dwarszitten; generen; hinderen; lastigvallen; obstructie plegen; onmogelijk maken; op zijn hart hebben; schamen; storen; teisteren; verhinderen; verstoren; vertoornen
rendre difficile hinderen; moeilijk maken; tegenwerken bemoeilijken; compliceren; ingewikkeld maken; lastig maken; moeilijk maken; moeilijker maken; verzwaren; zwaarder maken
retenir dwarsbomen; dwarsliggen; tegenwerken achterhouden; afhouden; aftrekken; bedaren; bedwingen; beet hebben; beheersen; beletten; bemantelen; beteugelen; blijven staan; charteren; ervanaf houden; geen afstand doen van; gevangen zetten; handhaven; houden; huren; in bedwang houden; in de cel zetten; in mindering brengen; inhouden; interneren; intomen; isoleren; matigen; naar zich toe trekken; niet laten gaan; onderdrukken; onthouden; opnemen; opslaan; opsluiten; reserveren; stand houden; stilhouden; stilstaan; stoppen; terughouden; vasthebben; vasthouden; vastzetten; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verhullen; verrekenen; versluieren; verstoppen; voorbehouden; weerhouden; wegstoppen
s'opposer à tegengaan; tegenstreven; tegenwerken; weerstreven beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren; obstructie plegen; opponeren; tegenspreken; tegenwerpen
se rebeller tegengaan; tegenstreven; tegenwerken; weerstreven in opstand komen; muiten; rebelleren; scheepsoproer maken
stopper dwarsbomen; dwarsliggen; tegenwerken afhouden; aflopen; afsluiten; afzetten; beletten; beslissen; besluiten; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; ervanaf houden; halt houden; halthouden; ophouden; remmen; stilzetten; stoppen; stopzetten; tegenhouden; tot staan brengen; tot stilstand brengen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan; weerhouden
traverser les projets de dwarsbomen; dwarsliggen; tegenwerken
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
compliquer erbij betrekken; verwikkelen

Wiktionary: tegenwerken

tegenwerken
verb
  1. zich tegen iets verzetten
tegenwerken
verb
  1. Empêcher d’agir, d’aboutir
  2. agir contre une loi, une défense, un ordre, etc., ou contre une obligation que l’on contracter.


Wiktionary: tegenwerkend


Cross Translation:
FromToVia
tegenwerkend contraire cross — opposite, opposed to