Nederlands

Uitgebreide vertaling voor vastlopen (Nederlands) in het Frans

vastlopen:

vastlopen werkwoord (loop vast, loopt vast, liep vast, liepen vast, vastgelopen)

  1. vastlopen (klem komen)
  2. vastlopen (stokken; blijven steken; haperen)
    être bloqué; hésiter; tomber à plat
    • être bloqué werkwoord
    • hésiter werkwoord (hésite, hésites, hésitons, hésitez, )
    • tomber à plat werkwoord
  3. vastlopen (vast komen zitten)
    être bloqué; stagner
    • être bloqué werkwoord
    • stagner werkwoord (stagne, stagnes, stagnons, stagnez, )
  4. vastlopen (crashen)
  5. vastlopen

Conjugations for vastlopen:

o.t.t.
  1. loop vast
  2. loopt vast
  3. loopt vast
  4. lopen vast
  5. lopen vast
  6. lopen vast
o.v.t.
  1. liep vast
  2. liep vast
  3. liep vast
  4. liepen vast
  5. liepen vast
  6. liepen vast
v.t.t.
  1. ben vastgelopen
  2. bent vastgelopen
  3. is vastgelopen
  4. zijn vastgelopen
  5. zijn vastgelopen
  6. zijn vastgelopen
v.v.t.
  1. was vastgelopen
  2. was vastgelopen
  3. was vastgelopen
  4. waren vastgelopen
  5. waren vastgelopen
  6. waren vastgelopen
o.t.t.t.
  1. zal vastlopen
  2. zult vastlopen
  3. zal vastlopen
  4. zullen vastlopen
  5. zullen vastlopen
  6. zullen vastlopen
o.v.t.t.
  1. zou vastlopen
  2. zou vastlopen
  3. zou vastlopen
  4. zouden vastlopen
  5. zouden vastlopen
  6. zouden vastlopen
diversen
  1. loop vast!
  2. loopt vast!
  3. vastgelopen
  4. vastlopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

vastlopen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. vastlopen (stuklopen)
    l'usure en marchant; l'usure
  2. vastlopen (stremming)
    l'encombrement; l'interruption; le ralentissement; l'obstruction

Vertaal Matrix voor vastlopen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
encombrement stremming; vastlopen belemmering; beletsel; bende; berg; file; hindernis; hoop; klip; obstakel; opeenhoping; opstopping; roadblock; stagnatie; stilstand; verkeersopstopping; verkeersstremming; versperring; verstopping
interruption stremming; vastlopen IRQ; bemoeienis; breuk; fractuur; inlating; inmenging; interrupt; interruptaanvraag; interruptie; lunch; lunchpauze; lunchtijd; middagpauze; onderbreken; onderbreking; opstootje; ordeverstoring; rel; schafttijd; schaftuur; stoornis; storing; trap; verbreken; verbreking; verstoring
obstruction stremming; vastlopen barrageopstakels; belemmeren; belemmering; beletsel; bemoeilijking; beperken; filevorming; hinder; hindernis; klip; obstakel; obstructie; opstopping; stagnatie; stilstand; verhindering; verstopping; verstopping in het lichaam
ralentissement stremming; vastlopen filevorming; snelheidsvermindering
usure stuklopen; vastlopen afslijten; erosie; slijtage; slijten; slijting; verslijten; verweren; verwering; vlasoogst
usure en marchant stuklopen; vastlopen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hésiter blijven steken; haperen; stokken; vastlopen aarzelen; dubben; onzeker zijn; talmen; twijfelen; weifelen
se bloquer crashen; vastlopen
stagner vast komen zitten; vastlopen op hetzelfde niveau blijven; stagneren
subir un choc vastlopen
tomber à plat blijven steken; haperen; stokken; vastlopen
être bloqué blijven steken; haperen; stokken; vast komen zitten; vastlopen op hetzelfde niveau blijven; stagneren
être dans une impasse klem komen; vastlopen klemzitten; vastzitten

Wiktionary: vastlopen

vastlopen
verb
  1. (vieilli) attraper, saisir subtilement, en parlant du chat et de quelques autres animaux. On dit plutôt « agripper ».

Cross Translation:
FromToVia
vastlopen planter crash — computing: to terminate unexpectedly
vastlopen échouer run aground — to be immobilized by shallow water