Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor verrekenen (Nederlands) in het Frans

verrekenen:

verrekenen werkwoord (verreken, verrekent, verrekende, verrekenden, verrekend)

  1. verrekenen (afbetalen; afrekenen; vereffenen)
    acquitter; régler; payer
    • acquitter werkwoord (acquitte, acquittes, acquittons, acquittez, )
    • régler werkwoord (règle, règles, réglons, réglez, )
    • payer werkwoord (paye, payes, payons, payez, )
  2. verrekenen (vereffenen)
    porter en compte; régler; solder
    • porter en compte werkwoord
    • régler werkwoord (règle, règles, réglons, réglez, )
    • solder werkwoord (solde, soldes, soldons, soldez, )
  3. verrekenen (in mindering brengen; aftrekken; inhouden; afhouden)
    déduire; décompter; retenir
    • déduire werkwoord (déduis, déduit, déduisons, déduisez, )
    • décompter werkwoord (décompte, décomptes, décomptons, décomptez, )
    • retenir werkwoord (retiens, retient, retenons, retenez, )
  4. verrekenen (zich bij het rekenen vergissen; zich misrekenen)
  5. verrekenen (een rekenfout maken; misrekenen)
  6. verrekenen
    compenser
    • compenser werkwoord (compense, compenses, compensons, compensez, )

Conjugations for verrekenen:

o.t.t.
  1. verreken
  2. verrekent
  3. verrekent
  4. verrekenen
  5. verrekenen
  6. verrekenen
o.v.t.
  1. verrekende
  2. verrekende
  3. verrekende
  4. verrekenden
  5. verrekenden
  6. verrekenden
v.t.t.
  1. heb verrekend
  2. hebt verrekend
  3. heeft verrekend
  4. hebben verrekend
  5. hebben verrekend
  6. hebben verrekend
v.v.t.
  1. had verrekend
  2. had verrekend
  3. had verrekend
  4. hadden verrekend
  5. hadden verrekend
  6. hadden verrekend
o.t.t.t.
  1. zal verrekenen
  2. zult verrekenen
  3. zal verrekenen
  4. zullen verrekenen
  5. zullen verrekenen
  6. zullen verrekenen
o.v.t.t.
  1. zou verrekenen
  2. zou verrekenen
  3. zou verrekenen
  4. zouden verrekenen
  5. zouden verrekenen
  6. zouden verrekenen
diversen
  1. verreken!
  2. verrekent!
  3. verrekend
  4. verrekenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor verrekenen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acquitter afbetalen; afrekenen; vereffenen; verrekenen aanzuiveren; aflossen; betalen; dechargeren; effenen; egaliseren; genoegdoen; inlossen; nabetalen; onschuldig verklaren; vereffenen; voldoen; vrijpleiten; vrijspreken; zuiveren
compenser verrekenen bijspijkeren; compenseren; goedmaken; inhalen; opwegen; vergoeden
décompter afhouden; aftrekken; in mindering brengen; inhouden; verrekenen
déduire afhouden; aftrekken; in mindering brengen; inhouden; verrekenen afleiden; deduceren
faire un mauvais calcul een rekenfout maken; misrekenen; verrekenen
mal calculer een rekenfout maken; misrekenen; verrekenen
payer afbetalen; afrekenen; vereffenen; verrekenen aanzuiveren; afrekenen; bekostigen; belonen; betalen; bezoldigen; boeten; dokken; doorbetalen; genoegdoen; honoreren; lonen; nabetalen; rekening betalen; salariëren; uitbetalen; vereffenen; voldoen
porter en compte vereffenen; verrekenen
retenir afhouden; aftrekken; in mindering brengen; inhouden; verrekenen achterhouden; afhouden; bedaren; bedwingen; beet hebben; beheersen; beletten; bemantelen; beteugelen; blijven staan; charteren; dwarsbomen; dwarsliggen; ervanaf houden; geen afstand doen van; gevangen zetten; handhaven; houden; huren; in bedwang houden; in de cel zetten; inhouden; interneren; intomen; isoleren; matigen; naar zich toe trekken; niet laten gaan; onderdrukken; onthouden; opnemen; opslaan; opsluiten; reserveren; stand houden; stilhouden; stilstaan; stoppen; tegenwerken; terughouden; vasthebben; vasthouden; vastzetten; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verhullen; versluieren; verstoppen; voorbehouden; weerhouden; wegstoppen
régler afbetalen; afrekenen; vereffenen; verrekenen aanpassen; aanzuiveren; afdoen; aflossen; afstellen; afstemmen; behandelen; betalen; bijleggen; bijstellen; effenen; egaliseren; fiksen; gelijkschakelen; genoegdoen; goedmaken; herstellen; iets afhandelen; in orde maken; inlossen; instellen; klaren; maken; nabetalen; rechtzetten; regelen; repareren; ruzie afsluiten; ruzie bijleggen; uitpraten; vereffenen; voldoen
se tromper verrekenen; zich bij het rekenen vergissen; zich misrekenen afgaan; een fout maken; falen; feilen; floppen; het mis hebben; in de puree lopen; misgaan; mislopen; mislukken; misrekenen; mistasten; stranden; verdwaald zijn; vergissen; verkeerd lopen; verspreken; zich vergissen
solder vereffenen; verrekenen aanzuiveren; bergen; betalen; effenen; egaliseren; genoegdoen; lager maken; nabetalen; opruimen; uitverkopen; vereffenen; verlagen; voldoen