Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor vullen (Nederlands) in het Frans

vullen:

vullen werkwoord (vul, vult, vulde, vulden, gevuld)

  1. vullen (volstorten; volplempen; volmaken)
    remplir; bourrer; combler
    • remplir werkwoord (remplis, remplit, remplissons, remplissez, )
    • bourrer werkwoord (bourre, bourres, bourrons, bourrez, )
    • combler werkwoord (comble, combles, comblons, comblez, )
  2. vullen (volschenken)
    remplir; emplir; bourrer
    • remplir werkwoord (remplis, remplit, remplissons, remplissez, )
    • emplir werkwoord
    • bourrer werkwoord (bourre, bourres, bourrons, bourrez, )
  3. vullen (bijvullen)
    remplir; suppléer; ajouter
    • remplir werkwoord (remplis, remplit, remplissons, remplissez, )
    • suppléer werkwoord (supplée, supplées, suppléons, suppléez, )
    • ajouter werkwoord (ajoute, ajoutes, ajoutons, ajoutez, )
  4. vullen (opvullen)
    remplir
    • remplir werkwoord (remplis, remplit, remplissons, remplissez, )
  5. vullen (volgooien; volgieten)
    remplir; combler; emplir
    • remplir werkwoord (remplis, remplit, remplissons, remplissez, )
    • combler werkwoord (comble, combles, comblons, comblez, )
    • emplir werkwoord
  6. vullen (farceren; opvullen)
    remplir; farcir; bourrer; charger; gonfler
    • remplir werkwoord (remplis, remplit, remplissons, remplissez, )
    • farcir werkwoord (farcis, farcit, farcissons, farcissez, )
    • bourrer werkwoord (bourre, bourres, bourrons, bourrez, )
    • charger werkwoord (charge, charges, chargeons, chargez, )
    • gonfler werkwoord (gonfle, gonfles, gonflons, gonflez, )
  7. vullen (plomberen)
    plomber; obturer
    • plomber werkwoord (plombe, plombes, plombons, plombez, )
    • obturer werkwoord (obture, obtures, obturons, obturez, )

Conjugations for vullen:

o.t.t.
  1. vul
  2. vult
  3. vult
  4. vullen
  5. vullen
  6. vullen
o.v.t.
  1. vulde
  2. vulde
  3. vulde
  4. vulden
  5. vulden
  6. vulden
v.t.t.
  1. heb gevuld
  2. hebt gevuld
  3. heeft gevuld
  4. hebben gevuld
  5. hebben gevuld
  6. hebben gevuld
v.v.t.
  1. had gevuld
  2. had gevuld
  3. had gevuld
  4. hadden gevuld
  5. hadden gevuld
  6. hadden gevuld
o.t.t.t.
  1. zal vullen
  2. zult vullen
  3. zal vullen
  4. zullen vullen
  5. zullen vullen
  6. zullen vullen
o.v.t.t.
  1. zou vullen
  2. zou vullen
  3. zou vullen
  4. zouden vullen
  5. zouden vullen
  6. zouden vullen
diversen
  1. vul!
  2. vult!
  3. gevuld
  4. vullend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor vullen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
combler aanplempen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ajouter bijvullen; vullen aan mengsel toevoegen; aansluiten; aanvullen; bijdoen; bijleggen; bijmengen; bijrekenen; bijsluiten; bijtellen; bijvoegen; completeren; erbij doen; erbij optellen; erbij tellen; erbij voegen; extra betalen; geld toe leggen; inbrengen; insluiten; invoegen; meebetalen; optellen; toevoegen; voegen; voltallig maken
bourrer farceren; opvullen; volmaken; volplempen; volschenken; volstorten; vullen ineen duwen; proppen; voleten; volpompen; volproppen; volschransen; volstoppen; volvreten
charger farceren; opvullen; vullen aandikken; aanklagen; aantijgen; beladen; belasten; beschuldigen; betichten; bevelen; bevrachten; bezwaren; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; geweer laden; gewicht toevoegen; incrimineren; inladen; insinueren; laden; op iets laden; opblazen; opdragen; opkloppen; opladen; opladen elektriciteit; opnieuw laden; opschroeven; overdreven voorstellen; overdrijven; ten laste leggen; verdacht maken; verdenken; verladen; verordenen; verzwaren; zwaarder maken
combler volgieten; volgooien; volmaken; volplempen; volstorten; vullen volzetten
emplir volgieten; volgooien; volschenken; vullen
farcir farceren; opvullen; vullen
gonfler farceren; opvullen; vullen dik worden; doen zwellen; expanderen; laten exploderen; opblazen; opdrijven; openen; opschroeven; opzwellen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; uitzwellen; veel doen stijgen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden; zwellen
obturer plomberen; vullen dichten; dichtmaken; dichtstoppen; stoppen
plomber plomberen; vullen diepte loden; loden; van loodglazuur voorzien; verzegelen
remplir bijvullen; farceren; opvullen; volgieten; volgooien; volmaken; volplempen; volschenken; volstorten; vullen aanvullen; bedekken; bekleden; beslaan; completeren; invullen; overtrekken; ruimte innemen; toevoegen; volpompen; voltallig maken
suppléer bijvullen; vullen inspringen

Verwante definities voor "vullen":

  1. er zoveel in doen dat er niets meer bij kan1
    • hij vult het kopje met koffie1

Wiktionary: vullen

vullen
verb
  1. vol maken
vullen
Cross Translation:
FromToVia
vullen remplir fill — occupy fully, take up all of
vullen remplir fill — become full of contents
vullen réapprovisionner replenish — to refill
vullen obturer plombierenveraltend, (transitiv) einen ausgebohrten kariösen Zahn mit einer Dichtungsmasse füllen

Verwante vertalingen van vullen