Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. zoom:
  2. zomen:
  3. Wiktionary:
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. zoom:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor zoom (Nederlands) in het Frans

zoom:

zoom [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de zoom (rand)
    la bordure; la lisière; l'orée
    • bordure [la ~] zelfstandig naamwoord
    • lisière [la ~] zelfstandig naamwoord
    • orée [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor zoom:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bordure rand; zoom kader; lijst; omranding; rand; randje; randversiering
lisière rand; zoom boordsel; galon; halsband; lei; leiband; lijn; omzoming; oplegsel; passement; riem; teugel
orée rand; zoom
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
bordure rand

Verwante woorden van "zoom":

  • zomen, zoompje, zoompjes

Wiktionary: zoom

zoom
noun
  1. (term, Cinéma, télévision) plan isolant un détail du corps ; par extension, toute prise de vue rapprochée d’un objet.
  2. Ce qui terminer des deux côtés la largeur d’une étoffe ; la partie où la trame s’boucler par le retour de la navette sur elle-même.

Cross Translation:
FromToVia
zoom ourlet hem — border of an article of clothing doubled back and stitched together
zoom couture seam — folded back and stitched piece of fabric

zoom vorm van zomen:

zomen werkwoord (zoom, zoomt, zoomde, zoomden, gezoomd)

  1. zomen
    border; ourler; encadrer
    • border werkwoord (borde, bordes, bordons, bordez, )
    • ourler werkwoord (ourle, ourles, ourlons, ourlez, )
    • encadrer werkwoord (encadre, encadres, encadrons, encadrez, )

Conjugations for zomen:

o.t.t.
  1. zoom
  2. zoomt
  3. zoomt
  4. zomen
  5. zomen
  6. zomen
o.v.t.
  1. zoomde
  2. zoomde
  3. zoomde
  4. zoomden
  5. zoomden
  6. zoomden
v.t.t.
  1. heb gezoomd
  2. hebt gezoomd
  3. heeft gezoomd
  4. hebben gezoomd
  5. hebben gezoomd
  6. hebben gezoomd
v.v.t.
  1. had gezoomd
  2. had gezoomd
  3. had gezoomd
  4. hadden gezoomd
  5. hadden gezoomd
  6. hadden gezoomd
o.t.t.t.
  1. zal zomen
  2. zult zomen
  3. zal zomen
  4. zullen zomen
  5. zullen zomen
  6. zullen zomen
o.v.t.t.
  1. zou zomen
  2. zou zomen
  3. zou zomen
  4. zouden zomen
  5. zouden zomen
  6. zouden zomen
diversen
  1. zoom!
  2. zoomt!
  3. gezoomd
  4. zomend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

zomen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de zomen
    l'action d'ourler

Vertaal Matrix voor zomen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
action d'ourler zomen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
border zomen afzetten; iemand instoppen; instoppen; omboorden; omranden; omzomen; toedekken
encadrer zomen afzetten; inlijsten; inramen; omboorden; omkaderen; omlijsten; omranden
ourler zomen

Verwante woorden van "zomen":


Wiktionary: zomen

zomen
verb
  1. faire un ourlet à du linge ou à quelque autre étoffe

Cross Translation:
FromToVia
zomen ourler hem — to put hem on an article of clothing



Frans

Uitgebreide vertaling voor zoom (Frans) in het Nederlands

zoom:

zoom [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le zoom
    de zoomlens
  2. le zoom
    zoomen

Vertaal Matrix voor zoom:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
zoomlens zoom
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
zoomen zoom