Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. aanbouw:
  2. aanbouwen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aanbouw (Nederlands) in het Frans

aanbouw:

aanbouw [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de aanbouw (uitbouw)
    l'annexe
    • annexe [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor aanbouw:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
annexe aanbouw; uitbouw aanhangsel; aanvulling; addendum; additie; ander filiaal; appendix; bijgebouw; bijlage; bijmenging; bijvoeging; bijvoegsel; dependance; meezending; supplement; toelichting; toevoeging; toevoegsel

aanbouw vorm van aanbouwen:

aanbouwen werkwoord (bouw aan, bouwt aan, bouwde aan, bouwden aan, aangebouwd)

  1. aanbouwen (bijbouwen; uitbouwen)
    agrandir; construire; bâtir; ajouter à
    • agrandir werkwoord (agrandis, agrandit, agrandissons, agrandissez, )
    • construire werkwoord (construis, construit, construisons, construisez, )
    • bâtir werkwoord (bâtis, bâtit, bâtissons, bâtissez, )
    • ajouter à werkwoord

Conjugations for aanbouwen:

o.t.t.
  1. bouw aan
  2. bouwt aan
  3. bouwt aan
  4. bouwen aan
  5. bouwen aan
  6. bouwen aan
o.v.t.
  1. bouwde aan
  2. bouwde aan
  3. bouwde aan
  4. bouwden aan
  5. bouwden aan
  6. bouwden aan
v.t.t.
  1. heb aangebouwd
  2. hebt aangebouwd
  3. heeft aangebouwd
  4. hebben aangebouwd
  5. hebben aangebouwd
  6. hebben aangebouwd
v.v.t.
  1. had aangebouwd
  2. had aangebouwd
  3. had aangebouwd
  4. hadden aangebouwd
  5. hadden aangebouwd
  6. hadden aangebouwd
o.t.t.t.
  1. zal aanbouwen
  2. zult aanbouwen
  3. zal aanbouwen
  4. zullen aanbouwen
  5. zullen aanbouwen
  6. zullen aanbouwen
o.v.t.t.
  1. zou aanbouwen
  2. zou aanbouwen
  3. zou aanbouwen
  4. zouden aanbouwen
  5. zouden aanbouwen
  6. zouden aanbouwen
diversen
  1. bouw aan!
  2. bouwt aan!
  3. aangebouwd
  4. aanbouwende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor aanbouwen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
agrandir aanbouwen; bijbouwen; uitbouwen aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; expanderen; gedijen; groeien; groter worden; maximaliseren; omhooggaan; openen; opzetten; stijgen; talrijker maken; toenemen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vergroten; vermeerderen; verruimen; verwijden
ajouter à aanbouwen; bijbouwen; uitbouwen aan mengsel toevoegen; aanvullen; bijmengen; completeren; erop toeleggen; toevoegen; voltallig maken
bâtir aanbouwen; bijbouwen; uitbouwen bebouwen; bouwen; construeren; opbouwen; oprichten; optrekken; overeindzetten
construire aanbouwen; bijbouwen; uitbouwen aanbrengen; aanleggen; arrangeren; bouwen; construeren; expanderen; iets op touw zetten; in elkaar timmeren; in het leven roepen; ineentimmeren; installeren; maken; monteren en aansluiten; opbouwen; openen; oprichten; optrekken; overeindzetten; plaatsen; regelen; scheppen; timmerend in elkaar zetten; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden

Wiktionary: aanbouwen

aanbouwen
verb
  1. ergens iets tegenaan bouwen
aanbouwen

Verwante vertalingen van aanbouw