Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. aaneenbinden:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aaneenbinden (Nederlands) in het Frans

aaneenbinden:

aaneenbinden werkwoord (bind aaneen, bindt aaneen, bond aaneen, bonden aaneen, aaneengebonden)

  1. aaneenbinden (samenbinden; verbinden; aan elkaar binden)
    relier; attacher; lier ensemble; attacher ensemble; nouer; boutonner
    • relier werkwoord (relie, relies, relions, reliez, )
    • attacher werkwoord (attache, attaches, attachons, attachez, )
    • lier ensemble werkwoord
    • attacher ensemble werkwoord
    • nouer werkwoord (noue, noues, nouons, nouez, )
    • boutonner werkwoord (boutonne, boutonnes, boutonnons, boutonnez, )

Conjugations for aaneenbinden:

o.t.t.
  1. bind aaneen
  2. bindt aaneen
  3. bindt aaneen
  4. binden aaneen
  5. binden aaneen
  6. binden aaneen
o.v.t.
  1. bond aaneen
  2. bond aaneen
  3. bond aaneen
  4. bonden aaneen
  5. bonden aaneen
  6. bonden aaneen
v.t.t.
  1. heb aaneengebonden
  2. hebt aaneengebonden
  3. heeft aaneengebonden
  4. hebben aaneengebonden
  5. hebben aaneengebonden
  6. hebben aaneengebonden
v.v.t.
  1. had aaneengebonden
  2. had aaneengebonden
  3. had aaneengebonden
  4. hadden aaneengebonden
  5. hadden aaneengebonden
  6. hadden aaneengebonden
o.t.t.t.
  1. zal aaneenbinden
  2. zult aaneenbinden
  3. zal aaneenbinden
  4. zullen aaneenbinden
  5. zullen aaneenbinden
  6. zullen aaneenbinden
o.v.t.t.
  1. zou aaneenbinden
  2. zou aaneenbinden
  3. zou aaneenbinden
  4. zouden aaneenbinden
  5. zouden aaneenbinden
  6. zouden aaneenbinden
diversen
  1. bind aaneen!
  2. bindt aaneen!
  3. aaneengebonden
  4. aaneenbindende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor aaneenbinden:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
attacher aan elkaar binden; aaneenbinden; samenbinden; verbinden aan een touw vastleggen; aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aan elkaar knopen; aanbakken; aaneenplakken; aangespen; aanhaken; aanhechten; aankoppelen; afbinden; afsnoeren; beschikbaar maken; bevestigen; binden; boekbinden; dichtbinden; dichtgespen; dichtrijgen; dichtsnoeren; ergens aan bevestigen; hechten; iets vastkleven; inbinden; kleven; klitten; knevelen; knopen; koeken; koppelen; lijmen; om het lijf binden; ombinden; omwinden; opbinden; opplakken; plakken; rijgen; samenknopen; samenkoppelen; snoeren; strikken; toebinden; toegespen; vastbinden; vastgespen; vasthaken; vasthechten; vastknopen; vastkoppelen; vastleggen; vastlijmen; vastmaken; vastplakken; vastsjorren; vastzetten; verbinden; verzekeren
attacher ensemble aan elkaar binden; aaneenbinden; samenbinden; verbinden aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; koppelen; samenkoppelen; strikken; vastknopen; verbinden
boutonner aan elkaar binden; aaneenbinden; samenbinden; verbinden aan elkaar knopen; bevestigen; dichtdoen; dichtknopen; knopen; verbinden
lier ensemble aan elkaar binden; aaneenbinden; samenbinden; verbinden aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen
nouer aan elkaar binden; aaneenbinden; samenbinden; verbinden aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aangaan; aanknopen; afbinden; afsnoeren; bevestigen; binden; dichtbinden; ergens aan bevestigen; knevelen; knopen; om het lijf binden; ombinden; omwinden; ophangen; opknopen; samenknopen; strikken; toebinden; vastbinden; vastknopen; vastmaken; vastsjorren; vastzetten; verbinden; voorbinden; voordoen
relier aan elkaar binden; aaneenbinden; samenbinden; verbinden afbinden; afsnoeren; binden; boeien; dichtbinden; fascineren; intrigeren; ketenen; kluisteren; knevelen; knopen; koppelen; onderling verbinden; paren; samenknopen; strikken; toebinden; van verband voorzien; vastbinden; vastmaken; verbinden