Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. aanwennen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aanwennen (Nederlands) in het Frans

aanwennen:

aanwennen werkwoord (wen aan, went aan, wende aan, wenden aan, aangewend)

  1. aanwennen (eigenmaken; gewend raken; leren)
    apprendre; se familiariser; accoutumer; habituer; s'habituer; s'accoutumer
    • apprendre werkwoord (apprends, apprend, apprenons, apprenez, )
    • se familiariser werkwoord
    • accoutumer werkwoord (accoutume, accoutumes, accoutumons, accoutumez, )
    • habituer werkwoord (habitue, habitues, habituons, habituez, )
    • s'habituer werkwoord
    • s'accoutumer werkwoord

Conjugations for aanwennen:

o.t.t.
  1. wen aan
  2. went aan
  3. went aan
  4. wennen aan
  5. wennen aan
  6. wennen aan
o.v.t.
  1. wende aan
  2. wende aan
  3. wende aan
  4. wenden aan
  5. wenden aan
  6. wenden aan
v.t.t.
  1. heb aangewend
  2. hebt aangewend
  3. heeft aangewend
  4. hebben aangewend
  5. hebben aangewend
  6. hebben aangewend
v.v.t.
  1. had aangewend
  2. had aangewend
  3. had aangewend
  4. hadden aangewend
  5. hadden aangewend
  6. hadden aangewend
o.t.t.t.
  1. zal aanwennen
  2. zult aanwennen
  3. zal aanwennen
  4. zullen aanwennen
  5. zullen aanwennen
  6. zullen aanwennen
o.v.t.t.
  1. zou aanwennen
  2. zou aanwennen
  3. zou aanwennen
  4. zouden aanwennen
  5. zouden aanwennen
  6. zouden aanwennen
diversen
  1. wen aan!
  2. went aan!
  3. aangewend
  4. aanwennende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor aanwennen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
accoutumer aanwennen; eigenmaken; gewend raken; leren gewennen
apprendre aanwennen; eigenmaken; gewend raken; leren aanleren; achter komen; beschrijven; bijbrengen; doceren; eigen maken; horen; instuderen; kennis opdoen; leerstof erin stampen; leren; mededelen; meekrijgen; meepikken; onderrichten; onderwijzen; ontdekken; oppikken; opsteken; te horen krijgen; uiteenzetten; verhalen; vernemen; vertellen; verwerven; vinden; zeggen
habituer aanwennen; eigenmaken; gewend raken; leren gewennen
s'accoutumer aanwennen; eigenmaken; gewend raken; leren acclimatiseren; gewennen; inpassen; wennen; zich thuisvoelen
s'habituer aanwennen; eigenmaken; gewend raken; leren gewend raken; gewennen; inburgeren
se familiariser aanwennen; eigenmaken; gewend raken; leren aanpassen; aarden; acclimatiseren; gewendraken; gewennen; inpassen; wennen; zich thuisvoelen

Wiktionary: aanwennen

aanwennen
verb
  1. Amener à prendre une habitude
  2. Faire prendre l’habitude ou une habitude.